Eindeloos bewustzijn

Kritische bespreking

door Gerald Woerlee – Skepter 20.2 (2007)

Dr. Pim van Lommel is internationaal bekend door zijn onderzoek naar bijna-doodervaringen (BDE’s) tijdens reanimatie voor hartstilstand (Lommel 2001). Hij heeft het BDE-fenomeen gedurende vele jaren bestudeerd tijdens zijn werk als cardioloog, verbonden aan het Rijnstaete Ziekenhuis te Arnhem, maar ook in zijn functie als medeoprichter en bestuurslid van de Stichting Merkawah.

HET resultaat van zijn jarenlange werk en studie van BDE’s is Eindeloos Bewustzijn: een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring, een lijvig, mooi geproduceerd boek. Het bestaat eigenlijk uit twee delen. Een klein deel is een uitvoerige beschrijving van zijn in 2001 gepubliceerde onderzoek. De rest is een uiteenzetting van zijn meningen over de oorzaken en betekenis van BDE’s.

Van Lommels onderzoek is baanbrekend en tot op heden uniek in de wereld. De kwaliteit van dit onderzoek, de visie, en het doorzettingsvermogen van Van Lommel en zijn medewerkers zijn bewonderenswaardig. Ondanks de uiterst sceptische en materialistische omgeving van het Rijnstaete Ziekenhuis en collegae-specialisten, is het zijn groep gelukt 344 pas gereanimeerde mensen verspreid over tien ziekenhuizen in de omgeving van Arnhem volgens een strak protocol te interviewen over hun ervaringen, en wel binnen een week na hun reanimatie. Vervolgens hebben ze de 62 mensen (18 procent) die een BDE ondergingen tijdens hun reanimatie, twee standaardinterviews afgenomen, namelijk twee en acht jaar na hun reanimatie. Tevens namen zij dezelfde interviews af bij een controlegroep BDE-loze gereanimeerden. In de loop van 2001 publiceerden zij de resultaten in The Lancet (Lommel 2001). Het is een uitstekend en solide onderzoek dat optreden, aard en gevolgen van BDE’s beschrijft die mensen kunnen ondergaan tijdens reanimatie voor hartstilstand.

Ik ben het echter niet eens met de conclusies die Van Lommel uit zijn onderzoek trekt. Zijn idee over de werkelijkheid van een menselijk onstoffelijk bewustzijn dat los van het lichaam kan bestaan, en dat blijft voortbestaan na de dood is onzin. Noch zijn onderzoek, noch het BDE-fenomeen staven dat idee. Dit geloof is wel eeuwenoud, maar dat bewijst niet dat het juist is. Ik zal dat zo eenvoudig mogelijk uitleggen.

Wat is een BDE?

De BDE is een intense, bijna bovennatuurlijke ervaring die sommige mensen ondergaan op momenten dat ze bijna dood zijn, of denken dat ze bijna dood zijn. De meeste mensen zijn ogenschijnlijk bewusteloos tijdens een BDE. Sommige mensen ondergaan BDE’s terwijl ze met anderen kunnen communiceren, dan spreekt men van sterfbedervaringen. Het gaat niet om waanzin of hysterie, het is geen aandachttrekkerij door geestelijk zwakke mensen. Het zijn intense ervaringen die de wezenskern raken van hen die ze ondergaan. BDE’s vertellen ons veel over de menselijke geest en het functioneren van het menselijk lichaam. Daarom zijn ze serieus onderzoek waard. Helaas zoekt men de verklaring van BDE’s vaak in het bovennatuurlijke, zonder goed na te denken of er natuurlijke verklaringen voor deze wonderlijke ervaringen zijn.

Eindeloos Bewustzijn deelt op conventionele wijze de BDE’s in diverse componenten of dieptestadia in. Zo beschreef de Amerikaanse arts Raymond Moody de vaakst voorkomende componenten als volgt (Moody 1976):

  • Een gevoel van gelukzaligheid en vrede.
  • Het gevoel dat men bijna dood is, of al dood.
  • Het horen van een geluid of muziek.
  • De ervaring van het door een tunnel gaan, of van duisternis.
  • Uit het lichaam treden.
  • Ontmoeten van heiligen, goden, vreemdelingen, overleden familieleden.
  • Het ontmoeten van een gedaante van licht, of het betreden van een gebied van licht, of omarmd door licht.
  • Terugblikken op het leven van de persoon.
  • De ervaring van een grens, waarvan het passeren de dood betekent.
  • Het bewuste besluit terug naar het lichaam te keren.

De Amerikaanse psycholoog Kenneth Ring ging nog iets verder. Hij onderscheidde opeenvolgende dieptestadia van BDE’s. Hoe verder men komt, hoe dieper de ervaring (Ring 1980).

  • Vreugdevolle sensaties.
  • Uit het lichaam treden.
  • Tunnel- of duisterniservaring.
  • Het zien van licht.
  • Betreden van het licht, of omarming door licht.

Jaren geleden vroeg de Amerikaanse psychiater en prominente BDE-onderzoeker Bruce Greyson zich af welke onderdelen van de BDE bij de ervaring zelf horen, en wat slechts met de BDE bepaalde oorzaken deelt. Statistisch onderzoek suggereerde dat bijvoorbeeld de tunnelervaring geen onderdeel van de BDE zelf is, maar eerder een gevolg van de oorzaak van de BDE (Greyson 1983). Helaas is er na 1983 verder niets meer hierover onderzocht. In feite is zuurstoftekort in de hersenen de directe oorzaak van het eeuwigdurende verlies van bewustzijn dat wij dood noemen in meer dan 90 procent van alle stervenden en mensen die bijna dood zijn (Murray 1997). Dit zuurstoftekort kan het gevolg zijn van talloze aandoeningen variërend van bloedverlies, hartstilstand, longontsteking, verdrinking, bloedvergiftiging, vele infecties, enzovoorts. Dus de laatste bewuste ervaringen van meer dan 90 procent van alle stervende mensen worden beïnvloed door zuurstoftekort in de hersenen. Dit betekent dat meer dan 90 procent van alle stervende mensen die BDE’s ondergaan tegelijkertijd ervaringen opgewekt door zuurstoftekort ondergaat. Dus welke ervaringen horen bij de BDE, en welke worden opgewekt door zuurstoftekort of andere oorzaken? BDE’s die zonder enige medische aandoeningen of zuurstoftekort ontstaan, laten zien welke ervaringen horen bij de BDE zelf, en welke ervaringen de gevolgen van de oorzaak zijn, zoals zuurstoftekort. Een beschrijving van BDE-elementen zonder de gevolgen van zuurstoftekort of andere medische aandoeningen, werd voor het eerst in 1975 gepubliceerd door de psychiater David H. Rosen. Hij sprak met zeven mensen die een sprong van de Golden Gate Bridge in San Francisco overleefden. Rosen vat hun ervaringen tijdens de val als volgt samen:

De overlevenden ervoeren emoties van extreme kalmte, vrede en extase. Ze ondergingen de unieke ervaring dat ze een geplande en bijna zekere dood overleefden. Allen verhaalden in diverse toonaarden ervaringen van geestelijk herboren worden, die lijken op eerdere verhalen over religieuze en transpersoonlijke ervaringen. De meeste overlevenden hadden gedurende en na hun sprongen mystieke ervaringen, zoals het verlies van het gewone besef van tijd, ruimte en zelf, en een gevoel van eenheid of vereendheid met andere mensen en met het hele universum. (Rosen 1975)

Deze overlevenden hadden duidelijke BDE’s ondergaan met door Greyson beschreven cognitieve, affectieve en transcendentale elementen (waarover later meer), maar er is geen sprake van licht, tunnel, duisternis, terugblikken op hun levens, of uittredingen. Greyson suggereerde al dat deze laatstgenoemde ervaringen slechts een oorzaak delen met de BDE. Het is zeker dat de ervaringen van duisternis en de tunnel door zuurstoftekort in de ogen veroorzaakt kunnen worden (hoofdstuk 15, Woerlee 2003). Fel licht dat geen pijn aan de ogen doet, kan door pupilverwijding worden veroorzaakt, en die weer door zuurstoftekort of intense emotie. Gevoelens van grote vrede, kalmte of geluk kunnen ook door diverse anesthesiemiddelen of morfineachtige middelen worden veroorzaakt, maar eveneens door zuurstoftekort in de hersenen. Dus er zijn veel andere verwekkers van de emoties en ervaringen die traditioneel tot de BDE worden gerekend (Woerlee 2003).

Helaas worden deze feiten genegeerd door degenen die BDE’s bestuderen, Van Lommel incluis. In Eindeloos Bewustzijn wordt de lezers op p.34-66 een conventioneel, maar onjuist beeld van de diverse componenten van BDE’s voorgeschoteld. Emoties, gevoelens, en waarnemingen veroorzaakt door zuurstoftekort zoals in Van Lommels eigen onderzoek, of door doodsangst en narcosemiddelen zoals in de BDE van Pam Reynolds (p.159-165) worden klakkeloos door elkaar gehusseld en voorgesteld als onderdelen van de kern-BDE. Van Lommel werkt met een waslijst van wel 28 BDE-achtige verschijnselen die wijzen op een soort bewustzijn tijdens reanimatie. De meesten van zijn 62 BDE’ers scoren trouwens niet erg hoog.

Onstoffelijk

Nog teleurstellender is hoe Van Lommel concludeert dat het bewustzijn onsterfelijk en onstoffelijk is, en het lichaam bestuurt zoals een radiobestuurd voertuig. Hij stelt op p.245 dat het stoffelijke lichaam slechts een ontvanger van de signalen van het bewustzijn is, zoals een radio of televisie. De waarneembare feiten en humaan onderzoek zijn hiermee in strijd.

Volgens Van Lommel kan tijdens een uittreding niet alleen het onstoffelijk bewustzijn zich van het lichaam losmaken, het kan zelfs zelfstandig waarnemingen verrichten (p.46-51, 162-164, 243). Maar is deze overtuiging waar? Het is zonder meer waar dat mensen waarnemingen van hun omgeving kunnen doen tijdens uittredingen die ze ogenschijnlijk onmogelijk hadden kunnen doen. Deze waarnemingen zijn verifieerbaar. Ze gebeuren. Ze zijn echt. Geen twijfel mogelijk.

En toch is het zacht gezegd uiterst onaannemelijk. Dit onstoffelijk bewustzijn zou in staat zijn door het vleselijke lichaam heen te gaan om uit te treden. Vervolgens, eenmaal buiten het lichaam, zou het onstoffelijk bewustzijn de subtiele veranderingen in luchtdichtheid en -druk waarnemen die wij geluid noemen, terwijl het nog net daarvoor zonder enig hinder dwars door het lichaam en zelfs stenen muren heen kon gaan. Dezelfde overwegingen gelden voor licht (hoofdstukken 6 en 10, Woerlee 2008). Dus hoe is het mogelijk voor een onstoffelijk bewustzijn geluid en licht waar te nemen als het dwars door het lichaam en stenen muren heen kan gaan? Als het mogelijk was, zouden wij als stoffelijke stervelingen geen oren en ogen nodig hebben, en bestonden dove en blinde mensen niet.

De verklaring ligt voor de hand. Mensen liggen stil tijdens een uittreding, hun perceptie van hun lichaamsbeeld is verplaatst naar buiten hun lichaam, ze horen en voelen wat in hun omgeving gebeurt. Vervolgens genereren ze mentale beelden op basis van hun beperkte zintuiglijke waarnemingen (hoofdstukken 6 en 11 in Woerlee 2008). De enige conclusie die men kan trekken uit decennia neurofysiologisch onderzoek aangevuld met gezond verstand, is dat uittredingen geen enkel bewijs leveren voor een onstoffelijk bewustzijn dat buiten het lichaam kan treden.

Wakker blijven onder narcose

Dit brengt me op een punt van wetenschappelijke nauwkeurigheid. Zoals vele anderen, haalt Van Lommel het geval van Pam Reynolds (pseudoniem) aan als het klinkend bewijs voor de werkelijkheid van een onstoffelijk bewustzijn dat buiten het lichaam kan treden, en dat de dood van het lichaam kan overleven (p.159-165). De BDE van Pam Reynolds wordt in hoofdstuk 3 van Light & Death (1998) door cardioloog Michael Sabom beschreven. Pam onderging in 1991 een operatie om een zeer groot aneurysma (uitstulping) in de slagader die de hersenstam en de kleine hersenen van bloed voorziet (arteria basilaris) te verwijderen. Onder narcose tijdens deze operatie werd haar lichaam gekoeld tot 16 graden Celsius, waarna haar ademhaling en hartslag werden stopgezet en het aneurysma verwijderd. Hierna werd ze weer opgewarmd, en hartslag en ademhaling werden hersteld. Na ontwaken vertelde ze over haar BDE.

Sabom beschrijft zowel de operatie als de BDE zeer nauwkeurig in Light & Death. Maar noch Sabom noch vele anderen na hem, inclusief Van Lommel, hebben een natuurlijke verklaring voor deze BDE gegeven, wellicht omdat ze het geen van allen aan een anesthesioloog hebben gevraagd. Die zou dit verhaal namelijk meteen herkend hebben als een typische zogeheten awareness onder narcose (hoofdstuk 10 in Woerlee 2008). Pam Reynolds was eenvoudigweg geheel of gedeeltelijk wakker onder narcose en had de passende sensaties en daarbij horende ervaringen (hoofdstuk 11 in Woerlee 2008). Tijdens narcose zijn sommige mensen gedeeltelijk, of zelfs helder wakker. Dit is natuurlijk niet de bedoeling, maar soms merkt de anesthesioloog dit niet omdat er geen tekens van bewustzijn of pijn zijn zoals: transpiratie, snelle polsslag, verhoogde bloeddruk, wijde pupillen, enzovoorts. Personen die wakker zijn onder narcose kunnen soms ook uittredingen ondergaan (Breckenridge 1983, Mainzer 1979, zie ook www.woerlee.org, www.anesthesiaweb.org/awareness.php en hoofdstuk 10 in Woerlee 2008). Dus de BDE van Pam Reynolds is geen mirakel, maar goed te verklaren met veranderingen van normale lichaamfuncties.

Het verhaal van Pam Reynolds dat Van Lommel op p.159-165 vertelt, is anders dan het verhaal van Sabom. Het verhaal over de vaatchirurg is ook anders. Ook is Pam, in tegenstelling tot wat Sabom vertelt, continu bij bewustzijn volgens Van Lommel. De verklaring is dat Van Lommel zich voornamelijk baseert op het bbc-programma The Day I Died uit 2002 in plaats van op het oorspronkelijk verhaal in het boek Light & Death uit 1998. Zulke latere veranderingen in herinneringen, wellicht om luisteraars tevreden te stellen, komen wel vaker voor. Ik vind het vreemd en slordig dat terwijl Van Lommel zegt dat hij ook het boek van Sabom gebruikte bij het beschrijven van het verhaal van Pam Reynolds, hij geen kritische vragen stelde over deze opmerkelijke verschillen.

Er zijn andere aspecten in het verhaal van Pam Reynolds. Zij was wakker tijdens haar operatie, maar waarom voelde ze geen pijn? Zij zag de chirurg snijden en in lichaamsdelen die wel rijkelijk voorzien zijn van pijnzenuwen. Ze kon zien, horen, bewegingen voelen, maar had geen pijn.

De verklaring is niet moeilijk. Dat kwam door de anesthesie. Anesthesiologen dienen diverse middelen toe tijdens narcose, waaronder ook krachtige morfineachtige pijnstillers. Morfineachtige pijnstillers geven veel mensen geweldig prettige gevoelens, zowel als gevoelens van gedissocieerde onverschilligheid. Sommige mensen onder invloed van deze middelen voelen zich zelfs heel helder wakker. Daarom zijn morfineachtige middelen zoals methadon en heroïne zo aantrekkelijk voor de verslaafde gebruikers. Toeschouwers van mensen onder invloed van deze middelen zien iets heel anders – zij beschrijven mensen onder invloed van morfineachtige middelen als suf, slaperig, onverschillig en warrig. Pam Reynolds voelde de pijn van haar operatie niet, en dat betekent dat haar hersenen duidelijk beïnvloed waren door de morfineachtige middelen toegediend als onderdeel van haar narcose. Waren haar andere gevoelens van geen angst, zelfs onverschillige belangstelling tijdens haar uittreding en het zien van de operatie op haar lichaam, zowel als haar gevoel van helder bewustzijn, ook gevolgen van deze krachtige morfineachtige middelen?

Ik vind het een bijzonder gebrek aan wetenschappelijke nauwkeurigheid van medici zoals Van Lommel, Sabom, en anderen, dat ze deze aspecten van de Pam Reynolds BDE nooit goed hebben analyseerd. Het BDE-verhaal van Pam Reynolds is wel bijzonder, maar als anesthesioloog kan ik er geen bewijs in zien voor een onafhankelijk onstoffelijk bewustzijn, en dan nog wel een dat na de dood voortleeft.

Hemelse glimpen?

Van Lommel wil almaar bewijzen dat het onstoffelijk bewustzijn bestaat en dat het glimpjes van de hemel opvangt tijdens BDE’s, maar er bestaat deugdelijk bewijs dat zijn voorstellingen absoluut niet kloppen. In Eindeloos Bewustzijn wordt dit echter volkomen genegeerd. Dit bewijs bestaat uit drie punten (hoofdstuk 7, Woerlee 2008).

Verwacht en onverwacht. De al eerder genoemde Bruce Greyson heeft jarenlang uitmuntend onderzoek gedaan om de betekenis van de BDE te ontrafelen, en zijn onderzoek wordt ook in toonaangevende medisch-wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd. In zijn bovengenoemde artikel (Greyson 1983) deelde hij BDE’s in op basis van de soorten ervaringen. Hij onderscheidde transcendentale, affectieve, cognitieve, en paranormale ervaringen. Bij transcendentale ervaringen komt men in een buitenaardse of hemelse wereld, ontmoet men buitenaardse wezens, overleden personen of religieuze figuren. Affectieve ervaringen zijn een gevoel van vrede, eenwording met het heelal, vreugde, en opgenomen worden in licht. Cognitieve ervaringen zijn het gevoel van universele kennis te hebben, versnelling van tijd en snellere gedachten. Hiermee corresponderend onderscheidde Greyson ook drie types BDE’s: cognitieve, affectieve en transcendentale BDE’s. Hoofdzakelijk paranormale BDE’s komen niet voor (Greyson 1985). Mensen die een totaal onverwachte levensbedreigende ervaring ondergaan, hebben gelijke kansen om een voornamelijk transcendentale, cognitieve, of affectieve BDE te beleven. Maar als de levensbedreigende ervaring verwacht was, zijn de cognitieve BDE’s vrijwel afwezig (p < 0,01 in Greyson 1985). De BDE’s zijn dan in ongeveer gelijke aantallen transcendentaal of affectief. Dit is heel vreemd. Als de BDE een blik op een universeel hiernamaals is, zou men denken dat het niet uitmaakt of men de levensbedreigende ervaring wel of niet verwacht had. Dit betekent dat BDE’s kennelijk producten van psychologische of mentale processen zijn.

Amerikaanse hemel. De prominente parapsychologen Erlendur Haraldsson en Karlis Osis vergeleken BDE’s uit India met die uit de VS (Osis 1986). Ook dit was weer een voortreffelijk onderzoek. Er was uiteraard verschil in religieuze transcendentale beeldvorming, maar opmerkelijk en onverwacht was dat beide culturen zo verschillen in welke overledenen men tijdens een BDE ziet. Amerikanen zagen voornamelijk hun overleden echtgenoot of moeder, terwijl men in India voornamelijk vreemdelingen of andere familieleden zag (p < 0,001 in Osis 1986, hoofdstuk 7 in Woerlee 2008). Hoe kan zo’n opvallend verschil in beelden tijdens een BDE ontstaan? Zouden de hemelse autoriteiten willekeurige (Indiase) overledenen eropuit sturen om pas overleden Indiërs te begeleiden – een soort corvee waar men als dode Indiër voor gerekruteerd kan worden – terwijl men kieskeuriger is als het stervende Amerikanen betreft? Zou de hemel misschien aparte afdelingen hebben voor Amerikanen en Indiërs? Hoe langer men erover denkt, hoe ongerijmder de hypothese van een glimp in een universeel hiernamaals wordt. Het ligt veel meer voor de hand dat transcendentale ontmoetingen met overleden familieleden sociaal-cultureel bepaalde hallucinaties zijn (hoofdstuk 7 in Woerlee 2008).

Avondrood. Het derde bewijs vinden we door de vele BDE-rapporten te vergelijken. Dat zijn meestal stuk voor stuk heel emotionele verslagen van ingrijpende gebeurtenissen. Als we echter alleen letten op de reeds overleden familieleden die de BDE’ers komen ophalen, valt na enige tijd op dat het allemaal vitale versies zijn van deze personen zoals ze kort voor hun dood waren. Het zijn zogezegd de laatste herinneringen aan hen die de BDE’er heeft. Dit is vreemd. Waarom verschijnen deze reeds overleden begeleidende familieleden niet als jonge en mooie figuren? Als ik een geest in de hemel was, zou ik er jong, aantrekkelijk en krachtig uit willen zien. Wie niet? Wordt de hemel bevolkt door engelen, zoals in de Bijbel en Koran wordt beloofd, of is het een soort Huize Avondrood of een verpleeghuis? Wederom een bewijs dat de BDE geen glimp in het hiernamaals is, maar een product van socio-culturele verwachtingen.

Zuurstoftekort

Van Lommels prospectief onderzoek naar voorkomen en gevolgen van BDE’s onder 344 overlevende hartstilstandpatiënten (Lommel 2001) is van wereldklasse. Maar de treurige verklaringen die hij oplepelt in Eindeloos Bewustzijn rechtvaardigen de ondertitel Een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring op geen enkele wijze (hoofdstuk 12 in Woerlee 2008).

Van Lommel vertelt (p.153-155) dat 5-20 seconden na aanvang van een hartstilstand EEG en bewustzijn verdwijnen. Hij heeft gelijk. Deze waarnemingen worden door alle onderzoek bevestigd. Hij vervolgt dan (p.157-158) met een bespreking van de effectiviteit van hartmassage. Bij hartstilstand pompt het hart geen zuurstofrijk bloed meer in het lichaam rond. Nergens in het menselijk lichaam zijn er zuurstofvoorraden, dus treedt enkele seconden na de hartstilstand overal zuurstoftekort op. De ogen en de hersenen zijn het gevoeligst voor de effecten daarvan. Door hartmassage, met andere woorden krachtige en ritmische samendrukking van de borstkas, gaat het bloed weer enigszins stromen. De spierkracht van het hart wordt tijdelijk vervangen door het geweld van de reanimatiepoging. Daardoor gaat er weer voldoende zuurstofhoudend bloed naar de organen en weefsels van het lichaam.

Op dit punt vergist cardioloog Van Lommel zich deerlijk. Hij stelt namelijk (p.157) impliciet dat de bloeddruk die tijdens hartmassage ontwikkeld wordt voor iedereen gelijk is, dus ook gelijk aan het gemiddelde van alle bloeddrukken die bij hartmassages gemeten zijn. Precies in deze vergissing ligt het antwoord op de vraag waarom alleen sommige gereanimeerden wakende ervaringen zoals BDE’s hebben.

Een voorbeeld uit de schoolpraktijk maakt duidelijk waarom. Als de leraar een proefwerk geeft, dan wil een gemiddelde uitslag van een 6 niet zeggen dat iedereen dat cijfer heeft gekregen. In zo’n klas zitten er ook leerlingen met cijfers lager dan 6 en anderen met cijfers hoger dan 6. Zo is het met alles: het gemiddelde gewicht van Nederlandse jonge vrouwen is ruim 67 kilo, maar iedereen weet dat er vrouwen zijn met lagere en hogere gewichten. Daarom is het onjuist te stellen dat de bloeddrukken ontwikkeld tijdens hartmassage allemaal gelijk zijn aan het gemiddelde gemeten in een aantal onderzoeken.

Bij alle onderzoeken naar de effectiviteit van hartmassage vindt men dat bij sommige mensen hartmassage weinig effect heeft, terwijl bij ongeveer 20 procent zowel het rondgepompte volume als de ontwikkelde bloeddruk voldoende zijn om bewustzijn te ondersteunen (Christensen 1990, Del Guercio 1963, Del Guercio 1965, Oriol 1968, Swenson 1988). De 18 percent die van Lommel vindt, is dus te verwachten. Dit wil niet zeggen dat deze 20 procent ook duidelijk en herkenbaar wakker zijn, kunnen spreken of kunnen bewegen. Immers mensen die hartmassage ondergaan, zijn nog lang niet hersteld van ernstig zuurstoftekort, zelfs al is hun bloeddruk en bloedsomloop ruim voldoende om normaal bewustzijn te ondersteunen.

Alle mensen die een hartstilstand hebben, of die worden gereanimeerd voor hartstilstand, lijden aan zuurstoftekort aan hun hersenen en andere organen, zelfs als hun bloed tjokvol zuurstof zit. De reden is eenvoudig. Als het hart stopt met pompen, komt die zuurstof niet bij de organen en weefsels, die dan onmiddellijk een zuurstoftekort ontwikkelen, dat aanhoudt tot het begin van de reanimatie. Dat tekort wordt dan niet meteen ongedaan gemaakt. De hoeveelheden bloed die tijdens de reanimatie circuleren, zelfs als het vol zuurstof zit, zijn onvoldoende om het heldere bewustzijn snel te laten terugkomen. Daarom lijden mensen die worden gereanimeerd voor hartstilstand altijd aan de gevolgen van zuurstoftekort. Deze basale fysiologische feiten worden door Van Lommel in hoofdstukken 6 en 8 van Eindeloos Bewustzijn genegeerd, en hij doet zuurstoftekort eenvoudigweg af als een onjuiste mogelijke oorzaak van de BDE tijdens reanimatie. Dit is teleurstellend, want de effecten van zuurstoftekort op hersenfunctie, de zintuigen, en het vermogen om te kunnen bewegen zijn al decennia bekend (Liere 1963). Daarom zijn ze buitengewoon relevant bij studies van BDE’s tijdens reanimatie voor hartstilstand. Veel effecten van zuurstoftekort op mensen zijn dezelfde als de emoties, percepties en waarnemingen tijdens een BDE. Dus het is zaak om de ware BDE-manifestaties te onderscheiden van die van zuurstoftekort.

Enkele gevolgen van zuurstoftekort zijn: onverschilligheid, gelukzaligheid, vreugde, onvermogen om goed te plannen en te rekenen, gebrek aan coördinatie, verminderd tast- en pijngevoel, verminderde wens te bewegen tot aan totale verlamming bij helder bewustzijn toe, en ervaringen van tunnels en duisternis. Daarentegen blijft het gehoor goed werken tot aan het verlies van bewustzijn. Mensen kunnen dus verlamd en verblind zijn door zuurstoftekort, terwijl ze nog wel goed blijven horen (hoofdstuk 18 in Liere 1963).

Veel van de verschijnselen die Van Lommel toeschrijft aan zijn 62 BDE’s kunnen dus best door zuurstoftekort veroorzaakt zijn. Hij doet echter geen enkele poging de BDE-manifestaties te scheiden van de effecten van zuurstoftekort. Dit vind ik teleurstellend in een boek met wetenschappelijke pretenties.

Ik ga niet verder pogen alles in Eindeloos Bewustzijn te weerleggen. Een compleet boekwerk zou nodig zijn. Ik zal wel de wijze noemen waarop Van Lommel zich ook vastklampt aan de bekende strohalm van de kwantummechanica. Ik ben geen fysicus, en Van Lommel ook niet. Hij gebruikt dan ook intuïtie in plaats van de schrödingervergelijking als leidraad, althans dat deelt hij op p.237 mee. Daarna komt hij met de bekende mantra’s van kwantumverstrengeling, kwantum Zeno effect, biofotonen en de hele rimram en baseert er uit de lucht gegrepen conclusies over onstoffelijk bewustzijn op. Het slaat waarschijnlijk nergens op omdat mensen nu eenmaal geen kleine deeltjes in gespecialiseerde meetapparatuur zijn, maar dat moet een fysicus maar verder uitleggen als hij of zij daar de lust toe gevoelt.

Kwalijk

Het kwalijkste van Eindeloos Bewustzijn is dat Van Lommel het concept van hersendood verwerpt. Hij stelt (p.328-335) dat hersendode orgaandonoren nog steeds in leven zijn. Dat is beledigend voor de onbaatzuchtige overleden donoren zelf, en ook voor hun moedige en verdrietige familieleden. Hersendood is een duidelijke diagnose, en als bij een persoon nauwkeurig volgens de richtlijnen een diagnose van hersendood wordt gesteld, dan is die persoon dood (Wijdiks 2001, Woerlee 2003). De hersendoden worden nooit meer wakker, ze ademen nooit meer zelfstandig, en hun lichaam sterft onvermijdelijk af. Ze zijn dood. De meest treffende voorbeelden van hersendood werden gerapporteerd uit Leiden door dr. Kramer (Kramer 1963). In het begin van de jaren 1960 begon men voor het eerst mensen met ernstige hersenziektes en hersenletsel te beademen. Bij één groep patiënten werd hersendood op dramatische wijze geconstateerd en bewezen. De ontbindende hersenen van enkele van deze ongelukkige personen lekten uit gaten in hun schedels. Bij obductie waren hun hersenen allemaal in een vergevorderd stadium van ontbinding. Ze waren veranderd in een verweekte, bijna vloeibare grijze en groenbruine brei in hun schedels, terwijl hun beademde lichamen nog steeds leefden, een dramatisch voorbeeld van de werkelijkheid van hersendood terwijl de rest van het lichaam nog leeft. Deze situatie is functioneel vergelijkbaar met onthoofding. Er is niemand die zou denken dat een onthoofde persoon nog steeds leeft, of ooit terugkeert naar een normaal leven, zelfs als het onthoofde lichaam wordt beademd en in leven gehouden, waarvan de mogelijkheid ooit is gedemonstreerd (Rossen 1943).

Van Lommel verbaast zich (p.344) dat hersendode donoren narcose moeten krijgen om verwijdering van organen mogelijk te maken. De redenen hiervoor zijn duidelijk en heel lang bekend, en als Van Lommel het even aan een willekeurige anesthesioloog had gevraagd, had hij het ook geweten. De hersenen van de overleden donor zijn dood, maar het ruggenmerg functioneert nog steeds. Als gevolg van chirurgische of andere prikkels kunnen daardoor bewegingen en spiertrekkingen veroorzaakt door ruggenmergreflexen ontstaan (Suk-Geun 2006), en die verhinderen de chirurgie om de organen uit de donoren te halen. Daarom is narcose nodig bij hersendode donoren. Van Lommels uitspraken over hersendood zijn kwalijke en ongeïnformeerde persoonlijke meningen.

Het aantal hersendode donoren in Nederland neemt af (p.335), maar dat komt door een ernstig tekort aan plaatsen op de intensive care voor potentiële donoren. Artsen en ziekenhuizen gebruiken deze schaarse plaatsen liever voor de levenden in plaats van als parkeerplaatsen voor de hersendoden. Dat is heel begrijpelijk. Een tweede factor is de beroerde financiering van orgaandonatie voor ziekenhuizen. Daardoor kunnen ziekenhuizen die veel donoren verschaffen in budgettaire problemen komen. Ten slotte vinden artsen het buitengewoon emotioneel en moeilijk om familieleden van een hersendode om toestemming voor donatie te vragen.

Ik beschouw deze ongefundeerde meningen van Van Lommel over hersendood en orgaandonatie als volkomen ongepast voor iemand met medisch-wetenschappelijke pretenties. Zijn mening is respectloos en ongevoelig jegens familieleden van donoren, en Van Lommel jaagt potentiële donoren volstrekt onnodig angst aan.

Conclusie

Eindeloos Bewustzijn pretendeert een medisch-wetenschappelijke benadering en studie van de BDE te zijn. Het is deels een degelijk verslag van het uitstekende en reeds elders gepubliceerde BDE-onderzoek van Van Lommel en anderen, maar voor de rest staat het boek vol onzorgvuldige, ongefundeerde en tendentieuze beweringen en halve waarheden. Het bewijst niets over een onstoffelijk eindeloos bewustzijn. De serieuze student van het BDE-verschijnsel heeft er weinig aan en de leek wordt een rad voor ogen gedraaid met ‘verklaringen’ voor de BDE die niet op reële, bewijsbare feiten zijn gebaseerd. Tot slot beschouw ik dit boek als een belemmering van zinvol onderzoek naar de eigenschappen van de menselijke geest.

Literatuur

Breckenridge, J.L., Aitkenhead, A.R., (1983), Awareness during anaesthesia: a review. Annals of the Royal College of Surgeons of England, 65: 93-96.
Christensen, S.F., Stadeager, C., Siemkowicz, E., (1990), Estimation of cerebral blood flow during cardiopulmonary resuscitation in humans. Resuscitation, 19: 115-123.
Del Guercio, L.R.M., Coomaraswamy, R.P., State, D., (1963), Cardiac output and other hemodynamic variables during external cardiac massage in man. New England Journal of Medicine, 269: 1398-1404.
Del Guercio, L.R.M., Feins, N.R., Cohn, J.D., et al., (1965), Comparison of blood flow during external and internal cardiac massage in man. Circulation, 31: 171-180.
Greyson, B., (1983), The Near-Death Experience Scale: Construction, reliability, and validity. Journal of Nervous and Mental Disease, 171: 369-375.
Greyson, B., (1985), A typology of near-death experiences. American Journal of Psychiatry, 142: 967-969.
Kramer,W., (1963), From reanimation to deanimation. (Intravital brain death during artificial respiration). Acta Neurologica Scandinavica, 39: 139-153.
Liere, van E.J., Stickney, J.C., (1963), Hypoxia. University of Chicago Press, U.S.A..
Lommel, P., van (2007), Eindeloos Bewustzijn: een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring, Ten Have, Kampen, ISBN 9789025957780. 403 pagina’s, € 24,90.
Lommel, P. van, Wees, R. van, Meyers, V., et al., (2001), Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands. Lancet, 358: 2039-2045.
Mainzer, J., (1979), Awareness, muscle relaxants and balanced anaesthesia. Canadian Anaesthetist’s Society Journal, 26: 386-393.
Moody, R.A., (1976), Life after Life. Bantam, U.S.A., ISBN 0-553-27484-8.
Murray, C.J.L., Lopez, A.D., (1997), Mortality by cause for eight regions of the world: Global Burden of Disease Study. Lancet, 349: 1269-1276.
Oriol, A., Smith, H.J., (1968), Hemodynamic observations during closed-chest cardiac massage. The Canadian Medical Association Journal, 98: 841-843.
Osis, K., Haraldsson, E., (1986), At the Hour of Death. Hastings House, U.S.A., ISBN 0-8038-9279-9.
Ring, K., (1980). Life at Death. Coward, McCann & Geoghegan, USA.
Rosen, D.H., (1975), Suicide survivors – A follow-up study of persons who survived jumping from the Golden Gate and San Francisco-Oakland Bay bridges. Western Journal of Medicine, 122: 289-294.
Rossen, R., Kabat, H., Anderson, J.P., (1943), Acute arrest of cerebral circulation in man. Archives of Neurology and Psychiatry, 50: 510-528.
Sabom, M., (1998), Light & Death. Zondervan Publishing House, USA, 1998, ISBN 0-310-21992-2.
Suk-Geun Han, Gyeong-Moon Kim, Kwang Ho Lee, Chin-Sang Chung, Ki-Young Jung, (2006), Reflex Movements in Patients with Brain Death: A Prospective Study in A Tertiary Medical Center. Journal of Korean Medical Science, 21: 585-590.
Swenson, R.D., Weaver, W.D., Niskanen, R.A., et al., (1988), Hemodynamics in humans during conventional and experimental methods of cardiopulmonary resuscitation. Circulation, 78: 630-639.
Wijdicks, E.F.M., (2001), The diagnosis of brain death. The New England Journal of Medicine, 344: 1215-1221.
Woerlee, G.M., (2003), Mortal Minds: a biology of the soul and the dying experience. Tijdstroom, Utrecht, ISBN 905898057X.
Woerlee, G.M., (2008), The Unholy Legacy of Abraham. Matador, U.K., ISBN 978-1906221-652.

Uit: Skepter 20.2 (2007)

Zie ook:
De klepels kwijt – Pim van Lommel over kwantumfysica

Non-lokale biologie – Misleidende citaten van Pim van Lommel

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Gerald Woerlee is anesthesioloog