Vrouwen van de wereld
De geschiedenis van de mensheid is door mannen geschreven. Met haar boek Eva wil Cat Bohannon vrouwen hun rechtmatige plek teruggeven.
door Asha ten Broeke – Skepter 36.4 (2023)
‘DE DAGERAAD der mensheid. Vaalbleek licht valt over het land. De camera van Stanley Kubrick zoomt in op een groep mannelijke mensachtigen die zich heeft verzameld rond een meertje. Ze zijn mager. Hun vacht is lang en zwart. Geen vrouwtjes, geen kinderen, althans op het eerste gezicht.’
Zo begint het vijfde hoofdstuk van het onlangs verschenen boek Eva: wat de evolutie van het vrouwelijk lichaam zegt over wie we zijn van de Amerikaanse schrijver en onderzoeker Cat Bohannon.
De film waarover ze schrijft – 2001: A Space Odyssey – vervolgt, en Bohannon dus ook: ‘De mannetjes drinken het bruine water en krabben nerveus in hun vacht. Dan komt er een naburige groep mannetjes over de heuvel. Ze krijsen en roepen en jagen de anderen weg. Nieuwe scene: een jong mannetje hurkt neer naast een skelet. Hij steekt een hand uit en raapt een langwerpig bot op. Hij bekijkt het bot even en begint er daarna mee op de grond te timmeren, eerst langzaam, dan woester. Ancient man heeft zijn eerste wapen uitgevonden.’
Altijd een mannetje
De nadruk ligt hier op ‘man’ en op ‘hij’. Het is het verhaal van de ontdekking van gereedschap, en niet alleen filmmakers als Kubrick hebben het verteld, aldus Bohannon, maar ook talloze wetenschappers: een slimme aap – altijd een mannetje – pakt iets op en gebruikt het om te jagen en te moorden en de aarde te domineren. We vertellen onszelf dat dit een van de unieke, bepalende kenmerken van de mens is: dat we ergens in een verre oertijd leerden om gereedschap te gebruiken. In deze lezing van de menselijke geschiedenis is het, kortom, de man die ons mens heeft gemaakt. De antropologen Richard Lee en Irven De-Vore vatten de stand van het onderzoek in hun vakgebied nog in 1968 samen in Man the hunter:
De jacht speelde de dominante rol in de transformatie van tweebenige aap naar de gereedschap gebruikende en gereedschap makende man die communiceerde met taal en een complexe cultuur bezat zoals we die nu kennen.
(Op de omslag van de eerste druk staan twee mannen terugkerend van de jacht — de vrouw is ook in het boek compleet afwezig. Alsof ze al die tijd niet echt heeft bestaan.)
Toen ik in 2010 mijn boek Het idee m/v schreef, was dit gedachtegoed nog steeds invloedrijk. Ik herinner me dat ik tijdens het researchen las over archeologen die in de jaren tachtig een aantal houten speren van 350 000 jaar oud hadden gevonden. De onderzoekers presenteerden dit als bewijs dat het idee van de man als noeste oertijdjager wel moest kloppen. Het was mij opgevallen dat de speren flink verschilden in lengte, van ruwweg 1,8 tot 2,5 meter. Toen ik bij wetenschappers ging navragen wat de verklaring daarvoor zou kunnen zijn, zeiden de meesten: de kleinere speren waren voor de jongens. ‘Zouden ze niet voor vrouwen kunnen zijn geweest?’ vroeg ik. Het antwoord dat ik kreeg, laat zich het best samenvatten als: ‘Haha! Nee.’
Vrouwen jagen
Inmiddels weten we gelukkig meer, en beter. Zo bleek dit jaar uit een groot antropologisch onderzoek dat in maar liefst 80 procent van moderne jager-verzamelaarsgemeenschappen de vrouwen jagen. In een derde van de gevallen ook op groot wild; een bezigheid die onderzoekers toch lang exclusief voor mannen hadden gereserveerd. Vrouwen gebruiken daarbij bovendien een grotere diversiteit aan jachtgereedschappen dan mannen. Het archeologische plaatje was een paar jaar eerder al bijgesteld, toen bleek dat van alle prehistorische individuen die in Noord- en Zuid-Amerika werden begraven met wapens, de helft vrouw was.
Kortom: de tijd is meer dan rijp voor een nieuw en vollediger verhaal over de Dageraad der Mensheid. En dat is precies wat het boek van Bohannon te bieden heeft: een alternatieve vertelling van onze collectieve geschiedenis, waarin voor de verandering de vrouw centraal staat. Of, zoals Bohannon schrijft in haar inleiding: ‘Iets wat korte metten maakt met de mannelijke norm en er betere wetenschap voor teruggeeft.’ Dat doet ze door in negen hoofdstukken een uniek menselijk kenmerk — van kinderen zogen tot rechtop lopen, van een baarmoeder hebben tot praten — te koppelen aan de oermoeder bij wie die eigenschap is ontstaan: onze ‘Eva’s.’
Gereedschap
Haar hoofdstuk over gereedschap is een van de interessantste. Bohannon begint met wat stoere-oerman-mythbusting: het is helemaal niet zo waarschijnlijk dat we onze eerste gereedschappen gebruikten om elkaar verrot te slaan of op wild te jagen. We zitten in het tijdperk van Homo habilis, ruwweg twee miljoen jaar geleden. En deze voorouders, zo weten we uit fossiele overblijfselen, aten voornamelijk planten. ‘Net als bij hedendaagse primaten was hun eerste gereedschap waarschijnlijk een steen om noten te kraken en stokjes om een of andere voorhistorische knolraap op te graven,’ stelt Bohannon. Maar waarom zou de eerste gereedschapsgebruiker een man zijn geweest? Bij chimpansees zijn het de vrouwtjes die het fanatiekst zijn met jachtgereedschap. Wanneer ze jagen op galago’s — kleine primaten die niet sterk genoeg zijn om een chimpanseevrouw te doden, maar die haar wel lelijk kunnen verwonden of haar baby kunnen doden — gebruiken ze vaak speren, terwijl chimpanseemannetjes doorgaans vertrouwen op brute spierkracht. Bohannon citeert een primatoloog in Kenia: ‘Vrouwen doen slimme dingen omdat we wel moeten.’
Cat Bohannon (44) is schrijver en onderzoeker. In 2022 promoveerde ze aan Columbia University, waar ze de evolutie van verhalen en cognitie bestudeerde. Haar artikelen verschenen onder andere in Scientific American en Science. Ze woont in Seattle met haar partner en twee kinderen. Het boek Eva is haar grote project: ze werkte er tien jaar aan.
Foto: Stefano Giovannini
Echt heel slecht
Op dit uitgangspunt bouwt Bohannon voort. Ze vraagt zich af: wat weten we vrij zeker over het leven van Homo habilis? We weten dat het gereedschap dat onze voorouders gebruikten op een gegeven moment vrij geavanceerd werd: grote kiezelstenen met stukjes er zorgvuldig afgebikt om een bepaalde functie te vervullen. We weten ook dat Homo habilis al een dermate modern lichaam had dat deze mensachtige werd geconfronteerd met wat Bohannon het grootste probleem van de mensheid noemt: we zijn slecht in onszelf voortplanten. Echt heel, heel slecht.
Vergeleken met andere apen zijn onze zwangerschappen moeilijker, is de bevalling gevaarlijker, en als het desondanks allemaal toch lukt, moeten we langer herstellen dan andere dieren. Zelfs hier en nu, met onze moderne geneeskunde, treden er ontzettend vaak complicaties op, waarvan er vele leiden tot onvruchtbaarheid of de dood van het kind, de moeder, of allebei. Dat is ook niet zo vreemd: ten eerste moet er bij een baring een enorm hoofd en brede schouders door een buitengewoon klein gaatje, en ten tweede maakt onze soort enorme placenta’s met heel veel bloedvaten, wat als onfortuinlijk gevolg heeft dat er maar iets hoeft mis te gaan en de zwangere bloedt dood — wat meestal ook niet zulk goed nieuws is voor de baby. ‘Een crapshoot,’ noemt Bohannon het in de Engelstalige versie van haar boek, een wilde gok.
Kraamzorg
Niets van dit alles is evolutionair gezien praktisch. En een diersoort die zich niet goed kan voortplanten, zou volgens alle regelen der natuurlijke selectie volkomen kansloos moeten zijn. ‘Zelfs als habilis ook maar een fractie van de problemen ondervond die wij nu ondervinden, zou dat duidelijk haar grootste zorg zijn geweest.’ Toch is onze lijn niet uitgestorven en zijn er van de huidige mensensoort inmiddels zo’n acht miljard stuks. Hoe kan dit? Volgens Bohannon is het antwoord dat onze voorouders ergens een superbelangrijke uitvinding hebben gedaan. Niet het vuur, het wiel of de landbouw, schrijft ze: nee, onze meest fantastische ontdekking was de kraamzorg. We gingen elkaar helpen met zwangerschap (of met juist niet zwanger worden), met de geboorte en met alles wat er rond die tijd allemaal mis kan gaan.
Om deze vorm van verloskunde voor de bakker te krijgen, was het noodzakelijk om als diersoort onze houding ten aanzien van elkaar helemaal veranderden: van een agressieve en competitieve naar een innig samenwerkende soort. Voordat een barende oervrouw zichzelf op haar kwetsbaarste moment overlevert aan de zorg van anderen, moet ze hen namelijk compleet vertrouwen.
Lichtzinnig
Even voor de evolutionaire achtergrond: onder chimpansees gebeurt het regelmatig dat vrouwtjes die hoog in de pikorde staan de baby’s van minder dominante vrouwtjes vermoorden. Hulp accepteren bij een bevalling zal dus geen stap zijn die onze oermoeders lichtzinnig hebben gezet. Maar het is ook geen ontzettend onwaarschijnlijke stap: bonobo’s hebben hem ook gezet. In het wild is gezien hoe bonobovrouwtjes zich samen met een bevallende soortgenoot terugtrekken in een nest, schrijft Bohannon. Er zijn zelfs bonobovrouwtjes gespot die van hun handen een kommetje maken om een baby tijdens de baring mee op te vangen.
En daarmee komen we weer bij de uitvinding van gereedschap. Want geavanceerde gereedschappen maken en gebruiken is niet iets dat iedere individuele Homo habilis elke keer weer voor zichzelf kon gaan zitten uitknobbelen. Het is te ingewikkeld; onze voorouders moesten dat aan en van elkaar leren, en dus kennis en vaardigheden delen. Dat gaat alleen lukken als je al kunt samenwerken zonder elkaar meteen de hersens in te slaan.
Het is, kortom, niet de man die ons mens heeft gemaakt, maar de barende vrouw.
Rechtop lopen
Bohannon heeft ook zulke theorieën over andere cruciale momenten in de evolutie van de mens. Zo schrijft ze in een ander hoofdstuk over het moment dat we rechtop gingen lopen. Haar Eva van dat moment is ‘Ardi’, kort voor Ardipithecus ramidus, die 4,4 miljoen jaar geleden in eerste instantie in bomen leefde maar die, zo blijkt uit de stand van de grote teen, ook al rechtop liep over de omringende savanne.
Een van de oude, vertrouwde verhalen is dat we rechtop gingen lopen zodat mannen wapens konden vasthouden tijdens de jacht — speren en dergelijke, om mee over die savanne te rennen en wilde dieren neer te prikken. (Maar we weten al dat chimpanseedames ook jagen met speren en daarvoor niet rechtop hoeven lopen.) Of, andere theorie: dat er steeds minder eten te vinden was in de bossen van onze voorouders, en de mannen dus de savanne in trokken om op zoek te gaan naar knollen en planten, die ze bij de vrouwen — die in dit scenario rustig in een boom zaten te wachten — konden ruilen voor seks. Op die savanne was rechtop lopen dan handig, want er is veel hoog gras. Tevens kun je meer knollen meenemen als je je handen vrij hebt, en wie meer knollen heeft om uit te delen, kan vaker van bil. (Dit verklaart ook het ontstaan van de monogamie, zo gaat het verhaal, want alleen een vrouw die een man exclusieve toegang tot haar vagina in het vooruitzicht stelde, kon zich verzekeren van een regelmatige knollenlevering.)
Wie profiteert?
Bohannon gelooft er alleen geen bal van. Als we nadenken over de evolutie, schrijft ze, dan is een van de belangrijkste vragen altijd: wie heeft er het meest te winnen bij een bepaalde aanpassing? Ardi had het grootste deel van haar leven de zorg voor een baby of jong kind. Ze had meer eten nodig dan de gemiddelde man van haar soort. Het zou voor haar een buitengewoon riskante strategie zijn geweest om passief in een boom te blijven zitten en te wachten tot iemand haar vagina belangwekkend genoeg zou vinden om haar eten te brengen. Het is veel waarschijnlijker dat ze er zelf op uit ging om eten te zoeken op de savanne. En als ze daar eenmaal was, was het ook voor haar praktisch om haar armen vrij te hebben om dat eten te dragen, en misschien ook nog een baby. Bij onze voorouders hadden de vrouwen dus meer reden om rechtop te gaan lopen dan de mannen.
Moedertaal
Nog eentje dan: taal. De derde grote ontwikkeling in de geschiedenis van de mensheid die ons echt mens maakt. Ook hier gaan de meeste theorieen over – het zal ook eens niet -de man. ‘De meeste wetenschappelijke verhandelingen over de evolutie van de menselijke taal sluiten bij elkaar aan: innovatie komt voort uit groepjes mannen die mannenproblemen oplossen,’ schrijft Bohannon. Bijvoorbeeld omdat grote groepen jagende heerschappen complexe aanwijzingen naar elkaar moesten roepen terwijl ze aan het rondjassen waren met hun houten speren.
Volgens Bohannon gaat dat echter voorbij aan wat mensen eigenlijk nodig hebben om te kunnen leren praten. Volgens haar zijn dat twee dingen: een orgaan dat je fysiek in staat stelt woorden uit te spreken en, even belangrijk, een manier om elk pasgeboren lid van je soort die woorden te leren. Oftewel: een kindertijd waarin iemand de moeite neemt om tegen je aan te praten terwijl je nog niets terugzegt, en waarin je iemand tot je beschikking hebt die op een zinvolle manier reageert als je onbeholpen wat klanken uitprobeert of je eerste kromme zinnetjes aan het maken bent. Oftewel: mamma. Oftewel: taal danken we misschien ook al niet aan jagers, maar aan moeders.
Geen sporen
Het woordje ‘misschien’ blijft natuurlijk wel belangrijk. Er zijn geen archeologische vondsten die ons kunnen vertellen wie de evolutionaire doorslag gaf: roepende jagers of kletsende moeders. Er is geen hard bewijs te vinden over welke sekse het eerst de savanne opstapte en daar rechtop ging staan. En ook hulp bij het baren laat geen sporen na die je kunt opgraven.
Maar de kracht van Bohannons boek is dan ook niet dat dit de nieuwe definitieve Geschiedenis der Mensheid is . misschien dat mannelijke wetenschappers en schrijvers in het verleden zo hoogmoedig zijn geweest, er is geen reden hun arrogantie over te nemen. Bohannons kracht is dat ze onze evolutie bekijkt van allerlei kanten die tot nu onderbelicht zijn gebleven. Het boek is een hoognodige correctie op het seksisme waarmee we te lang naar ons oerverleden hebben gekeken. En zoals eigenlijk altijd wanneer we vooroordelen opzij zetten, levert dat veel rijkdommen op: een rijkdom aan nieuwe invalshoeken voor wetenschappelijk onderzoek, en een rijkdom aan nieuwe verhalen over wie we zijn en hoe we mens zijn geworden.
Cat Bohannon: Eva: wat de evolutie van het vrouwelijk lichaam zegt over wie we zijn. Amsterdam: De Bezige Bij; 488 pagina’s, 34,99 euro.