Hogere parapsychologie
Het magnum opus van Charles Tart
door Rob Nanninga
Professor Charles Tart (1937) is een bekende pionier op het gebied van de transpersoonlijke psychologie. Hij werkte drie jaar aan het boek The End of Materialism (2009), waarin hij zijn jarenlange ervaringen als parapsychologisch onderzoeker heeft verwerkt. We mogen het volgens Tart beschouwen als zijn magnum opus. Het is speciaal bedoeld voor spirituele zoekers die zich willen verweren tegen de aantijging dat ze onwetenschappelijke theorieën geloven.
Op vrijdagochtend 4 februari 1983 werkte Charles Tart aan een artikel dat hij wilde presenteren op de jaarlijkse conferentie van de Parapsychological Association. Toen hij even naar de keuken ging om wat koffie te maken, moest hij plotseling en zonder aanwijsbare reden denken aan een ‘coup d’état’. Dit is de gangbare term voor een staatsgreep, want de Engelse taal heeft daar geen eigen woord voor. Tart herhaalde de woorden verscheidene malen hardop en vond ze aardig klinken. Hij stelde zich voor hoe militairen soms onder gejuich van het volk de macht grijpen wanneer de regering niet meer in staat is het land te besturen. Deze gedachten duurden ongeveer een minuut. Later op de dag dacht hij nog een paar keer vluchtig aan het voorval terug. Hij begreep niet waar hij de coup vandaan had gehaald, want hij had zich nooit in dit onderwerp verdiept.
De volgende ochtend ging hij naar de California University in Davis, waar hij hoogleraar psychologie was. In zijn postvakje vond hij tot zijn verrassing een brief van mevrouw Coudetat uit San Diego! Haar zoon Robert had bij Tart colleges gevolgd over veranderde bewustzijnstoestanden, maar moest zijn studie staken omdat hij last kreeg van angstaanvallen. Hij was inmiddels onder behandeling bij een psychiater. Mevrouw Coudetat schreef dat ze zelf geïnteresseerd was in metafysica en parapsychologie, maar zich nu realiseerde dat zulke ideeën soms beangstigend kunnen zijn voor jonge mensen. Ze adviseerde Tart om ervoor te zorgen dat er hulp beschikbaar was voor studenten met psychische problemen. Haar zoon wist niet bij wie hij daarmee terecht kon. Hij had eerder een keer met Tart gesproken, maar wilde hem niet opnieuw lastigvallen. Zelf kon Tart zich niets meer van dit gesprekje herinneren. Zijn colleges trokken soms wel 250 toehoorders en er waren talloze studenten die wel eens praatje met hem aanknoopten.
Charles Tart was er meteen van overtuigd dat de brief van mevrouw Coudetat verklaarde waarom hij een dag eerder aan een ‘coup d’état’ had gedacht. Het leek hem erg onwaarschijnlijk dat de overeenkomst slechts een toevallige coïncidentie was, want hij kon zich niet herinneren dat hij ooit eerder over een staatsgreep had gesproken. Hij had ook nog nooit eerder een brief ontvangen van iemand die Coudetat heette. Het leek hem aannemelijk dat hij de naam op telepathische wijze had opgevangen, waarschijnlijk doordat de moeder van Robert sterk aan hem had gedacht. De bijzondere ervaring had als voordeel dat hij minder geraakt werd door de kritische toon van de brief, die hem anders wellicht een schuldgevoel had bezorgd. Zo kon hij psychologisch verklaren waarom hij juist in dit geval open stond voor paranormale indrukken.
Hoewel Tart geen normale verklaring kon bedenken voor zijn aandrang om hardop ‘coup d’état’ te zeggen, is het mogelijk dat hij eerder iets tegenkwam dat hem aan een staatsgreep deed denken. Misschien was het een nieuwsbericht over Roy Horb, dat op 3 februari door persbureau Reuters was verspreid en een dag later in Amerikaanse kranten stond. Horb speelde in 1980 een belangrijke rol bij de staatsgreep in Suriname en werd benoemd tot plaatsvervangend legerleider. Hij was de rechterhand van Desi Bouterse. Maar op 30 januari 1983, niet lang na de ‘Decembermoorden’, werd hij gearresteerd. Horb was het niet eens met de politieke koers en had heimelijk contact gelegd met de CIA. Hij werd ervan beschuldigd dat hij Bouterse wou vermoorden. Op 2 februari maakte men bekend dat hij zich in zijn cel had verhangen.
Tart kreeg zijn ingeving toen hij in de keuken stond te wachten tot het water kookte. Hij wilde een ‘cup of coffee’ maken. Het woord ‘cup’ was mogelijk een aanvullende stimulus om aan een ‘coup’ te denken. Uiteraard zijn dit slechts speculaties en is het onmogelijk om achteraf vast te stellen welke factoren zijn gedachte opwekten. Iedereen moet wel eens plotseling aan iets onverwachts denken zonder dat het duidelijk is waarom. Gewoonlijk zijn we dat een dag later weer vergeten. Als mevrouw Coudetat geen brief had geschreven, dan zou Tart vast niet meer aan zijn ‘coup-ervaring’ hebben teruggedacht. Hij zou dan niet hebben geconcludeerd dat zijn ingeving geen betekenis had.
Tart had aanvankelijk nog niet het idee dat zijn gedachte een paranormale ingeving kon zijn. Die conclusie trok hij pas toen hij iets tegenkwam dat er goed bij paste en dat hem daardoor aan de eerdere gedachte herinnerde. Maar zolang je alleen op zulke treffers let en de missers niet opmerkt, kun je niet met recht beweren dat er iets buitengewoons is gebeurd. De treffers moeten tegen de missers worden afgewogen. Als je gelooft dat je zo nu en dan paranormale ingevingen krijgt, dan is het wenselijk om alle ingevingen meteen op te schrijven. Op die manier kun je nagaan hoeveel ervan uitkomt. Dat zal waarschijnlijk zwaar tegenvallen. We realiseren ons niet hoe vaak we iets ongewoons denken of dromen dat we vervolgens niet in ons leven tegenkomen.
Daar komt bij dat je een onverklaarde ingeving met heel veel mogelijke gebeurtenissen in verband zou kunnen brengen. Als er niet lang na Tarts ‘coup’ daadwerkelijk ergens een staatsgreep was gepleegd, dan had hij dat ongetwijfeld ook als een paranormaal succes geïnterpreteerd. Mevrouw Coudetat had met uitzondering van haar naam eigenlijk niets met een coup te maken. Ik ontdekte bovendien dat de naam Coudetat (of iets dat daarop lijkt) niet in telefoonboeken te vinden is. Tart baseerde het hoofdstuk over zijn paranormale ervaring op een artikel dat hij oorspronkelijk in 1989 publiceerde. Daarin staat dat hij de feiten op ‘subtiele, maar psychologisch irrelevante’ wijze wat veranderde om de privacy van de betrokkenen te beschermen. Ik vermoed dat hij in werkelijkheid een brief had ontvangen van mevrouw Putsch.
Paranormale leermachine
Tart geeft toe dat hij niet met zekerheid kan concluderen dat zijn belevenis meer was dan een toevallige coïncidentie. De kans dat deze specifieke coïncidentie zich spontaan zou voordoen, was weliswaar buitengewoon klein, maar dat wil niet zeggen dat we daarom naar een paranormale oorzaak moeten zoeken. Er gebeuren voortdurend dingen die erg onwaarschijnlijk zijn. Dat komt doordat er zoveel verschillende dingen mogelijk zijn. Een paranormale verklaring is pas noodzakelijk wanneer normale verklaringen tekort schieten.
Parapsychologen hebben allerlei experimenten uitgevoerd om aan te tonen dat mensen soms informatie kunnen verwerven zonder hun zintuigen te gebruiken. Volgens Tart zijn er al genoeg succesvolle proeven gedaan om te mogen concluderen dat telepathie en helderziendheid bewezen feiten zijn. Hij is van mening dat het parapsychologisch bewijsmateriaal op irrationele gronden wordt afgewezen of genegeerd. Helaas doet hij geen moeite om deze stelling te onderbouwen. Hij besteedt geen aandacht aan argumenten van critici, die hij bij voorkeur pseudoskeptici noemt. Deze pseudoskeptici hebben zich volgens hem vastgeketend aan een materialistisch wereldbeeld en denken al bij voorbaat te weten dat paranormale verschijnselen onmogelijk zijn. Als je ze op een succesvol experiment wijst, zijn ze er meteen zeker van dat het niet deugt.
Het is niet duidelijk welke pseudoskeptici Tart op het oog heeft, want hij noemt geen namen. Zijn ze echt immuun voor alles wat tegen hun wereldbeeld indruist? Zouden ze het ook niet willen geloven als Tart kon vertellen hoe je een succesvol parapsychologisch experiment moet uitvoeren? Of stellen ze alleen hogere eisen aan het bewijsmateriaal dan Tart doet? Helaas zijn de parapsychologische successen uit het verleden niet goed herhaalbaar in het heden. Experimenten die aanvankelijk hoopvolle resultaten toonden, konden niet zodanig worden verbeterd dat ze nog meer succes opleverden. In plaats daarvan leverden ze juist steeds minder op.
Parapsychologische proefpersonen weten niet hoe ze ervoor kunnen zorgen dat hun indrukken en gissingen door paranormale factoren worden bepaald. Ze kunnen ook niet inschatten welke gissingen waarschijnlijk juist zijn. Charles Tart publiceerde in 1976 een oplossing voor dit probleem. Hij veronderstelde dat paranormaal gedrag kan worden aangeleerd door iedere correcte respons meteen te bekrachtigen. Dat gebeurde niet bij de bekende raadexperimenten van J.B. Rhine. Zijn proefpersonen moesten eerst 25 kaarten raden en kregen pas daarna te horen wat ze goed hadden. Ze kregen niet meteen feedback, omdat ze dan zouden kunnen bijhouden welke kaarten er nog in het spel zaten.
Tart, die in zijn jonge jaren enige tijd elektrotechniek studeerde, construeerde een apparaat dat een toevallige keuze kon maken uit tien speelkaarten (van klaveraas tot klavertien). De werking van deze Ten Choice Trainer (TCT) was vergelijkbaar met een stopwatch. Als je die laat lopen en zonder te kijken weer stopt, dan mag je aannemen dat het laatste cijfer op de display – dat de honderdsten van seconden aangeeft – volstrekt onvoorspelbaar is. Tarts teller liep tienduizend keer sneller dan zo’n stopwatch. Zo kon hij heel eenvoudig randomgetallen produceren.
De proefleider zat voor een paneel met daarop een cirkel van tien speelkaarten. Hij drukte op een knop om automatisch een toevalsgetal te selecteren. Wanneer dit getal bijvoorbeeld een 2 was, dan schakelde hij het lampje naast de klavertwee aan en concentreerde zijn gedachten op deze kaart. Hij probeerde de kaart telepathisch over te seinen naar de proefpersoon. Zij zat in een andere ruimte voor een paneel met dezelfde tien speelkaarten.
Zodra de proefleider een kaart had geselecteerd, ging er bij de proefpersoon een lampje branden in het midden van het paneel. Daardoor wist ze dat ze een kaart moest raden. Ze bewoog haar hand boven de speelkaarten en drukte op goed geluk op een van de tien bijbehorende knoppen. De proefleider kon de bewegingen van haar hand via een monitor volgen. Als ze de verkeerde kant op ging, kon hij proberen haar op paranormale wijze bij te sturen. Nadat de proefpersoon een kaart had gekozen, zag ze naast de juiste kaart een lampje aangaan. Als ze een treffer had gescoord, klonk er ook een belsignaal. Zo kreeg ze meteen positieve feedback.
Tien studenten probeerden in totaal 5000 kaarten te raden. Ze scoorden daarbij 722 treffers, terwijl je er maar ongeveer 500 mag verwachten. Het was extreem onwaarschijnlijk dat dit succes aan het toeval te danken was. Tart wekt in zijn nieuwe boek de indruk dat zijn Ten Choice Trainer het ei van Columbus was, de ideale manier om telepathie te trainen.
Onbelangrijke onderzoeksgebreken
Het leek vaak alsof een proefpersoon op de juiste knop zou drukken om dan op het laatste moment toch een verkeerde keuze te maken. Tart probeerde geld los te krijgen voor een onderzoek waarbij hij alle handbewegingen op video wou vastleggen, maar zijn aanvraag werd afgewezen. Hij beklaagt zich erover dat men hem niet de kans gaf zijn baanbrekende onderzoek voort te zetten.
Pas in een later hoofdstuk van zijn boek vertelt hij dat er bij zijn succesvolle experimenten iets niet klopte met de toevalsgetallen. Het kwam opvallend weinig voor dat hetzelfde getal twee keer achtereen werd geselecteerd. De kans dat een toevalsgetal zich herhaalt, zou 1 op 10 moeten zijn, maar de 5000 toevalsgetallen toonden slechts 193 doubletten. Waarschijnlijk drukte de proefleider (een student van Tart) voor de zekerheid nogmaals op de knop van de toevalsgenerator als het eerder gekozen getal niet veranderde. Dit verhoogde de kans op een treffer, want de proefpersonen waren sterk geneigd om geen kaart te kiezen die ze bij hun voorgaande poging moesten raden.
Tart merkte ook op dat de beste proefpersonen tevens geneigd waren om kaarten te mijden die ze pas bij hun volgende poging moesten raden. Hij veronderstelde dat zijn proefpersonen in de toekomst konden kijken en noemde het effect ‘precognitieve psi-missing’. Een eenvoudiger verklaring is dat de proefleider nogmaals op de knop van de toevalsgenerator drukte als er een kaart uitkwam die de proefpersoon bij de voorafgaande poging had aangewezen. Hij kon dat ongemerkt doen, want de getallen werden niet automatisch vastgelegd.
De onlangs overleden skepticus Martin Gardner wees erop dat Tarts proeven alleen succes opleverden wanneer de student Gaines Thomas als proefleider fungeerde. Thomas vertelde dat hij elke poging eerst een mentaal beeld van de gekozen kaart opriep. Pas daarna zette hij de schakelaar op het paneel om, zodat de proefpersoon wist dat er een kaart moest worden geraden. Wellicht kon hij lage kaarten makkelijker visualiseren dan hoge. De proefpersonen zouden zo onbewust kunnen leren dat er aan hoge kaarten een langere pauze vooraf ging.
Tart was niet gevoelig voor deze kritiek. De tekortkomingen in het onderzoek waren volgens hem niet groot genoeg om alle resultaten te kunnen verklaren. In een reactie op de kritiek van Gardner schreef hij in The New York Times:
Gardner schijnt met zekerheid te weten wat waar en onwaar is. Wanneer hij hinderlijke feiten tegenkomt die tegen zijn overtuiging ingaan, dan redeneert hij die weg of onderdrukt ze. Hij weet bij voorbaat dat ESP (buitenzintuiglijke waarneming) onmogelijk is, dus wanneer men hem daar bewijzen voor toont, dan verzint hij iets waaruit zou blijken dat de onderzoekers stommelingen of bedriegers zijn. Daar heeft de heer Gardner geen bewijzen voor nodig. Zijn vermoedens zijn voor hem voldoende. (19 februari 1981)
In de ogen van Tart was Gardner een pseudoscepticus, al gebruikte hij dat woord destijds nog niet. Gardner wierp tegen dat hij nooit had beweerd dat paranormale verschijnselen onmogelijk zijn. Hij wilde die mogelijkheid best open houden. Maar aangezien het om een buitengewone claim ging, stelde hij hoge eisen aan de kwaliteit van de experimenten. Wat dat betreft had Tart zich niet erg ingespannen.
Toen Tart zijn onderzoek in samenwerking met de parapsycholoog John Palmer herhaalde, nadat de gebreken waren gecorrigeerd, kwam er niets bijzonder meer uit. Tart had daar wel een verklaring voor: de proefpersonen waren niet getalenteerd. Ze scoorden louter toevalstreffers, en die kun je niet verbeteren door feedback te geven. Hij wil nu nog steeds de indruk wekken dat hij heeft aangetoond dat je paranormale vermogens met behulp van feedback kunt versterken. Andere parapsychologen hebben daar echter geen aanwijzingen voor gevonden. Bij PK-experimenten met toevalsgeneratoren is het gebruikelijk dat de proefpersonen meteen feedback krijgen, maar dat zorgt er niet voor dat ze steeds beter presteren.
Roterende dollar
In zijn hoofdstuk over psychokinese citeert Tart enkele pagina’s uit een spectaculair onderzoeksverslag van de Britse chemicus William Crookes, een aanhanger van het spiritisme. Crookes voerde in 1871 een proef uit met een kleine accordeon, die hij op verzoek van het beroemde medium Daniel Home had aangeschaft. Home zat tijdens de proef aan een tafel en hield de accordeon met één hand onder de tafel vast, aan de kant waar geen toetsen zaten. Het instrument hing naar beneden in een soort kooi, zodat Home er met zijn voeten niet bij kon. Desondanks slaagde hij erin om een simpele melodie te spelen. Dat lukte zelfs wanneer hij beide handen boven de tafel hield, terwijl de accordeon naar het scheen in de kooi zweefde. Crookes vermeldt niet of de aanwezigen de toetsen konden zien bewegen. Vermoedelijk was het nogal donker onder de tafel omdat het avond was en er weinig licht was ontstoken.
Charles Tart ziet geen reden om de waarde van zulke 19de-eeuwse ooggetuigenissen te betwijfelen. Volgens hem kon men destijds net zo goed observeren als tegenwoordig. Dat blijkt echter niet uit de verslagen, want die zijn gewoonlijk erg onvolledig. Men hield weinig rekening met mogelijke trucs en ging ervan uit dat het medium eerlijk was. Pas na een lange reeks ontmaskeringen kwam daar verandering in. Home kreeg nog alle gelegenheid om zijn werkomstandigheden zelf te bepalen. Goochelaars, waaronder James Randi, veronderstellen dat de muziek die hij maakte niet uit zijn accordeon kwam, maar uit een hele kleine mondharmonica, die hij in het halfduister onder zijn hangsnor verborg. Hij speelde altijd dezelfde twee eenvoudige deuntjes, waarvoor hij hoogstens acht noten nodig had. Er bestaan ook verslagen van seances waarbij de accordeon op de grond lag terwijl de muziek klonk.
Er zijn al lang geen mediums meer die nog zulke wonderen aan onderzoekers kunnen laten zien. In 1957 was Tart niettemin getuige van een PK-experiment dat een miraculeus resultaat opleverde. Hij werkte bij deze gelegenheid samen met de arts en parawetenschapper Andrija Puharich, die er later voor zorgde dat Uri Geller wereldbekend werd. Puharich had een zekere William Cantor uitgenodigd, die claimde dat hij de val van een munt kon beïnvloeden. Cantor gebruikte een zilveren dollar, die hij op zijn kant liet rondtollen op een tafelblad. Hij kon ervoor zorgen dat de munt minstens acht van de tien keer op de gewenste zijde viel. Tijdens het laatste experiment zat hij in een kooi van Faraday, omdat Puharich geloofde dat dit zijn paranormale vermogens zou versterken. Men sprak af dat de dollar minimaal vijf seconden moest blijven tollen en dat Cantor honderd maal zou proberen om de kopzijde boven te krijgen. Dat lukte wonderwel voor honderd procent! De kans om toevallig zo vaak achtereen kop te gooien is astronomisch klein.
Vreemd genoeg was Tart dit hoogtepunt totaal vergeten. Hij herinnerde het zich pas weer toen hij voor zijn boek een oud artikel doorlas waarin hij het experiment had beschreven. De kritische lezer kan zich afvragen of de munt wel zuiver was. Naar verluidt gaf Puharich de dollar van tevoren aan zijn moeder mee met de opdracht hem goed te testen. Zij constateerde dat het geldstuk een lichte voorkeur had voor kop. Uit gegevens die Puharich later publiceerde, zou je volgens Tart kunnen afleiden dat de dollar in 72 procent van de gevallen spontaan op kop viel. Maar dat lijkt hem geen goede reden om het experiment in de prullenbak te gooien, want deze afwijking kan niet volledig verklaren hoe Cantor een score van 100 procent behaalde.
Het is typerend dat Tart slechte proeven blijft verdedigen zolang hij niet geheel kan uitsluiten dat zich daarbij een paranormaal effect voordeed. Als de onderzoekers bij voorbaat al wisten dat de dollar vaak op kop viel, waarom bleven ze hem dan gebruiken? En wat deden ze om te voorkomen dat Cantor hem verwisselde met een andere dollar, die nog onbetrouwbaarder was? Daarover horen we niets.
Wie nog ergens een oude gulden heeft liggen met de beeltenis van koningin Juliana, kan het effect zelf herhalen. Als je zo’n gulden snel laat ronddraaien op een gladde ondergrond, dan valt hij opmerkelijk vaak op munt, omdat hij aan andere kant wat zwaarder is of omdat de zijkant wat taps toeloopt. Ik heb het voor dit artikel geprobeerd met een gulden uit 1969 en scoorde 78 keer munt uit honderd pogingen (een kans van 1 op tienmiljoen). De truc bleek ook te werken met een muntstuk van 50 eurocent uit 1999, want uit honderd pogingen kwam de kop van koning Albert 69 keer boven. Met wat meer oefening lukt het waarschijnlijk nog beter.
De experimenten van Tart kregen een vervolg toen hij in 1972 een apparaat liet maken dat volautomatisch munten kon laten rondtollen. Het werd schokvrij opgesteld en de proefpersonen, die de munt psychokinetisch moesten beïnvloeden, droegen mondkapjes om te voorkomen dat ze konden blazen. Drie studenten van Tart voerden elk een serie proeven uit met het apparaat, maar hun proefpersonen boekten geen succes. Tart probeerde het zelf met Matthew Manning, een bekende professional die vele paranormale gaven claimde, maar Manning gaf het al snel op.
Uittredingservaringen
Uiteraard laat de auteur zijn beroemde experiment met juffrouw Z. niet onvermeld. Zij had ’s nachts regelmatig uittredingservaringen, waarbij ze naar het plafond steeg en zichzelf in bed zag liggen. Om na te gaan of ze in deze toestand betrouwbare waarnemingen kon doen, raadde Tart haar aan de getallen 1 tot en met 10 op afzonderlijke velletjes papier te schrijven. Ze moest deze schudden en er dan zonder te kijken eentje open op haar nachtkastje leggen. Miss Z. vertelde later dat ze dit zeven keer had gedaan en dat ze het getal iedere keer had kunnen zien wanneer ze boven haar lichaam zweefde. Tart nodigde haar uit om het in zijn laboratorium te proberen. Op een plank boven haar bed legde hij een papiertje met een getal van vijf cijfers. Tijdens de vierde nacht slaagde ze erin dit getal correct waar te nemen.
Miss Z. zat vast aan een kabel die haar hersengolven doorgaf. Daardoor kon ze zich niet veel verder dan een halve meter oprichten, terwijl de plank ruim anderhalve boven haar hoofd zat. Het is niet precies bekend hoeveel centimeter ze tekort kwam om het papiertje van de plank te kunnen pakken. Veel zal het niet zijn geweest. Misschien was het ook mogelijk om een spiegeltje te gebruiken. Tart kan zich niet voorstellen dat ze heeft gespiekt, al kon hij haar niet in de gaten houden. Hij bevond zich in de naastgelegen observatiekamer, maar de luxaflex voor het raam tussen beide kamers was gesloten. De EEG-metingen van de succesvolle nacht waren deels onbruikbaar omdat de proefpersoon zich te veel had bewogen.
Helaas was de uittreedster niet in de gelegenheid om aan meer proeven mee te werken. Ze had ook wat psychiatrische problemen en Tart verloor haar geheel uit het oog. Hij beseft nu dat hij destijds een kans heeft laten lopen om de wereld ervan te overtuigen dat uittreders correcte waarnemingen kunnen doen. Hij had verwacht dat er wel anderen zouden zijn die de prestatie van Miss Z. konden herhalen, maar na 45 jaar is dat nog steeds niemand gelukt.
Om zijn laksheid te verklaren oppert Tart de mogelijkheid dat hij onbewust werd afgeremd door een onbekende ‘spirituele partner’, die hem vanuit een hogere realiteit begeleidt. Misschien was er een goede reden om hem aan het lijntje te houden en hem niet het grote succes te gunnen. Evenals andere parapsychologen heeft hij soms het gevoel dat de paranormale krachten hem aan het sarren zijn. Ze manifesteren zich net vaak genoeg om hem geïnteresseerd te houden, maar ze zijn zo onberekenbaar dat hij er geen vat op krijgt:
Are we being led? Baited? Intellectually teased? Given enough encourament to think and move in certain directions but without too much success, which might inhibit a longer-term movement?
Tart voerde nog wel enkele proeven uit met de ervaren uittreder Robert Monroe, die een getal moest raden dat op een plank in de observatiekamer lag. Dit leverde echter niets spectaculairs op. In 1970 probeerde Tart uittredingservaringen op te wekken bij zeven personen die bijzonder goed hypnotiseerbaar waren. Ze moesten naar een andere kamer vliegen om te kijken wat daar op tafel lag. Hoewel alle proefpersonen het gevoel kregen dat ze uit hun lichaam waren getreden en op de tafel konden kijken, klopte er niets van hun waarnemingen. Het experiment werd niet gepubliceerd omdat de onderzoeker ‘nooit de tijd vond om het op te schrijven’.
Diverse experimenten van andere onderzoekers hebben evenmin overtuigende resultaten opgeleverd. Het lijkt aannemelijk dat men tijdens een uittredingservaring niet meer ziet dan men zich in de verbeelding kan voorstellen. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat er dingen worden waargenomen waarvan later blijkt dat ze niet met de realiteit overeenstemmen. Een sterke overtuiging dat men buiten het lichaam is geweest, garandeert niet dat de waarnemingen kloppen. Sommigen geloven dat ze naar andere werelden of dimensies kunnen reizen, maar dat kunnen wetenschappers helaas niet controleren.
Momenteel wordt er onder leiding van dr. Sam Parnia in 25 Amerikaanse en Europese ziekenhuizen een groot onderzoek uitgevoerd dat sterk lijkt op de proef met Miss Z. In minstens 50 kamers heeft men in de buurt van het plafond een plank gemonteerd boven het bed van patiënten die het risico lopen een hartstilstand te krijgen. De onderzoekers hopen patiënten te vinden die tijdens een uittreding kunnen zien welke afbeelding er op de plank ligt. Soortgelijke methoden werden al enkele malen eerder zonder succes op kleine schaal beproeft. Het fenomeen laat zich moeilijk onderzoeken omdat maar erg weinig patiënten vertellen dat ze tijdens een hartstilstand op zichzelf neerkeken. Parnia wil gegevens van 1500 patiënten verzamelen en zijn onderzoek zal meerdere jaren in beslag nemen. Er zijn nog geen resultaten bekend. Aanhangers van de uittredingshypothese wezen er al bij voorbaat op dat het heel goed mogelijk is dat patiënten de plank tijdens hun uittreding niet zullen opmerken omdat ze er te weinig belangstelling voor hebben.
Buitenlichamelijke ervaringen (BLE’s) brengen je volgens Tart vrijwel altijd tot de overtuiging dat je geest zonder lichaam kan functioneren en daarom de fysieke dood zal overleven. Dit is voor uittreders geen geloof meer, maar iets dat ze dankzij hun ervaring zeker weten. De auteur vindt dit een belangrijk punt, want hij herhaalt het tien keer in zijn boek. Hij bekent dat hij uittreders benijdt omdat zij geen angst voor de dood meer hebben. Maar het is niet duidelijk waarop hij dit baseert. Hoewel een uittredingservaring het geloof in een voortbestaan kan versterken, bleek uit enquêteonderzoek dat men er meestal geen vergaande conclusies uit trekt. Zolang je niet echt dood bent, kun je ook nooit zeker weten dat je nog dingen zult ervaren als je geen hersenen meer hebt.
Richard Hayes, een hoogleraar in de boeddhistische filosofie, vertelde onlangs op een forum dat hij Tart ooit een verslag had gestuurd van een eigen ervaring uit 1965. Nadat hij hierover nog enkele aanvullende vragen had beantwoord, liet de parapsycholoog hem weten dat het waarschijnlijk een echte uittreding was geweest. Maar toen Hayes bekende dat hij nog steeds een materialist was en niet geloofde dat hij zich buiten zijn lichaam kon bevinden, veranderde Tart van mening. Bij nader inzien was het toch geen echte uittreding geweest. Vermoedelijk kon hij zich moeilijk voorstellen dat iemand zich niet door zo’n ervaring laat overtuigen.
Hoewel Tart erkent dat er ervaringen bestaan die slechts de illusie wekken dat je buiten je lichaam zweeft, lijkt het hem aannemelijk dat de geest soms daadwerkelijk het lichaam verlaat. Hij gelooft dat je in deze toestand op buitenzintuiglijke wijze de omgeving waarneemt. Maar om iets op paranormale wijze te kunnen zien, hoef je je niet te verplaatsen. Gewone zintuiglijke waarneming is mogelijk als objecten licht weerkaatsen dat op je netvlies valt. Daarbij hangt het van je positie in de ruimte af wat je kunt zien. Voor buitenzintuiglijke waarnemingen heb je echter geen receptoren nodig die licht registreren, zodat je je niet noodzakelijk naar een bepaalde plaats hoeft te begeven.
Het lijkt aannemelijk dat je tijdens een uittredingservaring hersenen nodig hebt om een visuele voorstelling te kunnen zien. Tart heeft daar geen moeite mee, omdat hij veronderstelt dat onze geest door middel van helderziendheid en psychokinese in verbinding staat met onze hersenen. Paranormale verschijnselen zijn volgens hem niet zo zeldzaam als we dachten: er zou voortdurend sprake zijn van intensief paranormaal dataverkeer. Zo meent hij te kunnen verklaren hoe er causale interacties kunnen plaatsvinden tussen de onstoffelijke geest en het materiële lichaam – een bekend filosofisch probleem. Maar het is geen echte verklaring, omdat parapsychologische termen alleen negatief kunnen worden gedefinieerd. Ze betekenen slechts dat normale verklaringen zijn uitgesloten en bieden geen alternatief. Hoe kan iets dat geen fysische eigenschappen heeft materiële processen beïnvloeden? Dit probleem, waar dualisten mee kampen, wordt niet opgelost.
Materialistische geloofsbelijdenis
Charles Tart schreef The End of Materialism voor mensen die wetenschappelijk willen denken zonder in conflict te komen met hun spirituele aspiraties en hun verlangen naar het hogere. In zijn tienerjaren worstelde de auteur met zijn lutherse geloof, omdat hij daar geen wetenschappelijke ondersteuning voor kon vinden. Zijn geloofscrisis werd opgelost toen hij de parapsychologie ontdekte. Deze wetenschap heeft naar zijn oordeel aangetoond dat ons bewustzijn kwaliteiten bezit die de materiële wereld en de natuurwetten overstijgen. Onze geest kan meer dan onze hersenen. Wij hebben vermogens zoals telepathie, psychokinese en precognitie, die men niet materieel kan verklaren en die onze spirituele aard bevestigen. De parapsychologie kan met empirisch bewijsmateriaal een brug slaan tussen wetenschap en de spirituele wereld. De experimentele resultaten kunnen je steunen in de overtuiging dat het niet irrationeel is om te bidden of veel tijd te investeren in je spirituele groei.
Spiritualiteit heeft volgens Tart te maken met hogere waarden, met ervaringen die je leven kunnen veranderen, met je onsterfelijke ziel, ‘een onstoffelijk centrum van bewustzijn en identiteit’, met een levende Aanwezigheid en de kracht der Liefde, die alles in het universum met elkaar verbindt. De spirituele wereld is doelgericht, intelligent en liefdevol – in tegenstelling tot het dode en doelloze universum van de materialistische wetenschap, die alles wil reduceren tot natuur- en scheikunde. Tart kent verscheidene wetenschappelijk denkende personen die een mystieke ervaring hebben gehad, waardoor ze nu zeker weten dat de krachten in het universum gericht zijn op het heil van alles en iedereen. Het spijt hem dat hij zelf nog niet zo’n ervaring heeft gehad, al ziet hij daar ook een voordeel in: zijn wetenschappelijke collega’s nemen hem nu serieuzer dan wanneer hij een mysticus was geworden.
Als afschrikwekkend voorbeeld stelde Tart een soort materialistische geloofsbelijdenis op, The Western Creed. Hij adviseert deze tekst hardop te lezen en daarbij de eigen lichamelijke en emotionele reacties nauwkeurig te observeren. Op basis van eerdere proefnemingen kan hij voorspellen dat de tekst bij vrijwel iedereen onaangename gevoelens oproept. Zelf wordt hij er erg depressief van en een van zijn studenten merkte op: ‘Ik ging me afvragen, als mensen dit echt geloven, waarom blijven ze dan nog leven?’
In de materialistische wereld die Tart schetst, heeft ons leven geen waarde en betekenis meer. We kunnen slechts willoos onze eigen genoegens najagen tot het onverbiddelijke einde. Naar het schijnt neemt Tart aan dat alleen absolute waarden en dingen die eeuwig blijven bestaan van belang kunnen zijn. Als materialisten plunderen we de aarde omdat we niet verder kijken dan ons eigen leven. Tart beweert dat hij als materialist niet meer in het water zou springen om een kind te redden – behalve als iemand zou kunnen zien dat hij zijn burgerplicht verzaakt. Materialisten denken in zijn ogen uitsluitend aan hun eigen belang. Het ergste zijn de arrogante wetenschappers en debunkers die je spirituele overtuiging als een achterhaald bijgeloof of een illusie bestempelen. Zij zijn zo sterk overtuigd van hun eigen gelijk, dat ze niet eens meer willen kijken naar feiten die daar tegen pleiten.
De spiritueel bevlogen transpersoonlijke psycholoog probeert een moreel leven te leiden, ‘hoofdzakelijk voor de inherente bevrediging die dit schenkt, maar ook vanwege de mogelijkheid dat ik karma creëer voor toekomstige levens’. Hoewel er in deze toekomstige levens waarschijnlijk geen spoor van de oude Charles T. Tart meer te bespeuren zal zijn, hecht hij er veel belang aan. Het is vreemd dat hij zich minder goed kan voorstellen dat materialisten zich met andere mensen verbonden kunnen voelen en dat ze ook een toekomstideaal kunnen hebben, dat bijvoorbeeld gericht is op het welzijn van hun kinderen of van toekomstige generaties. Materialisten hebben ook niet noodzakelijk een hart van steen. Als ze een kind zien verdrinken, grijpen ze misschien nog wel eerder in dan iemand die gelooft dat het kind door karmische krachten te water is geraakt en spoedig opnieuw geboren zal worden.
Levenskracht en bewustzijn
Het blijft nogal onduidelijk waar Tart zijn spirituele wereld en hoge waarden vandaan heeft gehaald. Die kan hij moeilijk baseren op de kleine afwijkingen van de kansverwachting die soms in parapsychologische laboratoria worden geregistreerd. Daarom staan er in zijn boek ook hoofdstukken over contact met overledenen en reïncarnatie. Hij vindt dat er op dit belangrijke terrein nog veel onderzoek moet worden gedaan omdat het bewijsmateriaal te wensen overlaat. ‘Maar om de een of andere reden kan ik me het adres van de National Institute of Soul Research niet herinneren’, merkt hij ironisch op. Daarmee wil hij vermoedelijk suggeren dat zulk onderzoek om ideologische redenen wordt tegengehouden. Er bestaat echter een betere reden: het is onduidelijk hoe je onstoffelijke wezens wetenschappelijk kunt bestuderen. Tart hamert erop dat een echte wetenschappelijke theorie door de feiten weerlegd moet kunnen worden. Maar daarbij denkt hij in de eerste plaats aan paranormale feiten, terwijl hij kwistig paranormale theorieën in het rond strooit waaraan hij deze eis niet stelt.
Een parapsycholoog zou kunnen onderzoeken wat er klopt van de uitspraken van spiritistische mediums. Daarmee kan echter niet worden aangetoond dat zo’n medium haar kennis aan een geest te danken heeft. De geest kan louter inbeelding zijn. Tart geeft toe dat de informatie mogelijk wordt verkregen via helderziendheid of door de gedachten van levenden te lezen. Maar als we mediums tot zoveel in staat achten, dan worden er geen grenzen meer gesteld aan hun gaven, waardoor de theorie onweerlegbaar wordt, waarschuwt hij. Het lijkt hem eenvoudiger om aan te nemen dat de informatie door overledenen is verstrekt. Dit is een merkwaardige redenering, want Tarts verklaring gaat uit van twee onbewezen hypothesen – geesten en telepathie – terwijl de parapsychologie kan volstaan met één (ESP). Er is bovendien geen reden om aan te nemen dat mediums meer correcte informatie kunnen verkrijgen dan helderzienden. Waar zijn de geesten die even willen meehelpen bij een ESP-experiment?
Professor Tart is er niet gelukkig mee dat biologen niet meer spreken over levenskracht om te verklaren hoe levende wezens zich onderscheiden van dode dingen. Dat zal wel te maken hebben met het feit dat hij tegenwoordig voorzitter is van een vereniging ter bestudering van ‘Subtle Energies and Energy Medicine’. Er is echter genoeg bekend over allerlei complexe biochemische processen en mechanismen om het zonder een élan vital te kunnen stellen. Materie biedt meer mogelijkheden dan honderd jaar geleden werd gedacht, zoals macromoleculen die heel veel informatie kunnen bevatten. Zonder levenskracht is de wereld niet minder rijk en bloeien bloemen nog steeds.
Voor biologen is leven geen mysterie omdat ze de onderliggende mechanismen kennen. Er hoeft niet iets speciaals aan een dood lichaam te worden toegevoegd om het spontaan te laten bewegen. Veel wetenschappelijke deskundigen veronderstellen dat hetzelfde geldt voor ons bewustzijn: dat is geen speciale substantie die ervoor zorgt dat we geen zombies zijn. Volgens hen zullen we uiteindelijk begrijpen hoe alles wat zich in iemands geest afspeelt, te danken is aan complexe processen in de hersenen. Het is al lang duidelijk dat uiteenlopende mentale vermogens samenhangen met specifieke hersenactiviteiten. Wanneer een onderdeel niet goed werkt, kan dat er bijvoorbeeld toe leiden dat je geen gezichten meer kunt herkennen. Waar zijn zulke gespecialiseerde informatieverwerkende functies voor nodig als de hersenen slechts een doorgeefluik van de geest zijn? Tart verklaart niet hoe iemand zich zonder hersenen en zintuigen nog steeds als een normaal mens kan blijven gedragen, zoals het geval lijkt bij de geesten die graag met spiritistische mediums babbelen. Hij mag natuurlijk wel hopen dat hij na zijn dood blijft voortbestaan en hij mag daar zelfs van overtuigd zijn, maar dat is een religieuze visie die hij niet op wetenschap kan baseren.
Hiermee is niet gezegd dat onze belevingswereld eenvoudig kan worden gereduceerd tot activiteiten in de hersenen. Ook al zouden wetenschappers precies kunnen vertellen wat daar gebeurt als je bijvoorbeeld de kleur rood ziet of de aanwezigheid van God voelt, dan kun je desondanks blijven betogen dat ze niets hebben gezegd over je subjectieve ervaringen. Volgens chemici is keukenzout NaCl, maar dat lijkt niet op de smaak van zout. Hoe voelt het om iets bewust te ervaren? Onze subjectieve psychologische werkelijkheid laat zich moeilijk met natuur- en scheikunde beschrijven.
Er zijn materialisten die het begrip bewustzijn uit de wetenschap willen verbannen of het willen reduceren tot neurale activiteit. Er zijn echter ook materialisten die veronderstellen dat het een nieuw fenomeen is, dat kan ontstaan wanneer de processen in de hersenen zeer complex worden, een soort hoger organisatieniveau met unieke eigenschappen, dat lagere niveaus kan beïnvloeden maar daar niettemin van afhankelijk blijft. Het materialisme is dus niet noodzakelijk zo eenvormig en beperkt als Tart veronderstelt.