Europese Proefvluchten
Waalse ufologen slaan hun vleugels uit
door Wim van Utrecht – Skepter 7.3 (1994)
De UFO-storm die van eind 1989 tot halfweg 1991 over Wallonië raasde, blijft de gemoederen in en buiten België beroeren. Begin dit jaar was het UFO-thema zelfs onderwerp van discussie in het Europees Parlement. Inzet van het debat: de oprichting van een Europees UFO-waarnemingscentrum. De hoofdrol in dit overwegend Waalse verhaal wordt vertolkt door de in Brussel gevestigde UFO-vereniging SOBEPS. Deze vecht al enkele jaren voor politieke en wetenschappelijke erkenning.
De Belgische UFO-groep die achter de naam SOBEPS (Societé Belge d’Etude des Phénomènes Spatiaux) schuilgaat, is niet de eerste de beste. Al in het begin van de jaren ’70 zorgde de publiciteit rond haar oprichting voor een golf van UFO-meldingen in het Brusselse en in Wallonië. SOBEPS slaagt er niet alleen in om op geregelde tijdstippen de aandacht van de media op haar activiteiten te vestigen, zij verstaat tevens de kunst om snel te ageren wanneer zich nieuwe getuigenissen voordoen. Dat gold ook eind november 1989 toen boven de Belgische Oostkantons een donker gekleurde driehoek met felle schijnwerpers werd gesignaleerd. Amper een dag nadat die feiten het nieuws hadden gehaald, schuimden SOBEPS-medewerkers de straten af op zoek naar aanvullende ooggetuigenverslagen. In vergelijking met de doorsnee UFO-groep is deze privé-vereniging dan ook indrukwekkend goed georganiseerd. De duizenden boeken en waarnemingsrapporten zijn netjes geklasseerd in een prachtig uitgerust bureel met een eigen kopieermachine, een vergaderzaal en sinds kort ook een kleine snookerruimte waar vermoeide medewerkers even de benen kunnen strekken. Maar de Brusselse ufologen zijn niet snel tevreden. Bovenaan op hun verlanglijst prijkt een volledig geëquipeerde terreinwagen die een snelle interventie bij binnengelopen UFO-meldingen moet mogelijk maken.
Zo’n interventiewagen kan best bekostigd worden met Europees geld, zo meent de Luikse fysicus Leon Brenig die zich goed thuis voelt bij SOBEPS en die op 19 maart 1990 zelf een onbekend driehoekig voorwerp pal boven zijn hoofd een hoek van 90 graden zag uitvoeren. Ook Lucien Clerebaut, secretaris-generaal van de vereniging, onderstreept dat het stadium van getuigenissen verzamelen nu voorbij is. ‘Wij dienen nu vooral instrumentele gegevens te verzamelen. Bovendien is er een aanzienlijke kans dat zo’n vliegend gevaarte in een druk bewoond landsdeel neerstort’, aldus Clerebaut.
Europees UFO-centrum
Op 7 november 1990 diende het Belgische Europarlementslid Elio Di Rupo, die begin dit jaar benoemd werd tot vice-premier en federaal minister van verkeer en communicatie, een voorstel van resolutie in om binnen het Europees Parlement de oprichting van een waarnemingscentrum voor UFO’s te bewerkstelligen. Di Rupo’s interesse voor UFO’s werd geprikkeld toen eind 1989 het aantal Belgische meldingen voor het eerst spectaculair de hoogte inging (zie Skepter, december 1990). De directe aanleiding voor het indienen van het voorstel kwam echter op 5 november 1990 toen een Russische rakettrap in de atmosfeer boven Frankrijk opbrandde; een schouwspel dat leidde tot een golf van UFO-meldingen in Zuidwest-Europa.
Inmiddels heeft het Europees Parlement een onderzoekscommissie opgericht die onder leiding van de eminente Italiaanse kernfysicus en skepticus Tullio Regge het voorstel van Di Rupo moet onderzoeken. Regge zelf liet al weten dat de commissie het voorstel positief zal beoordelen en dat alleen nog garanties voor wetenschappelijke ernst en een kosten-batenanalyse moeten worden uitgewerkt. Hijzelf acht het noodzakelijk dat er gedegen en betrouwbare informatie over de UFO-kwestie beschikbaar is, los van de vraag of er buitenaardse elementen in het spel zijn. Dwarsliggers in het debat zijn de Britten, die geen brood zien in een Europese samenwerking op dit terrein (en overigens ook niet op enig ander terrein).
De SEPRA (1), een onderzoeksorgaan dat afhangt van het Franse nationale ruimtevaartcentrum in Toulouse, wordt getipt als coördinator van zo’n Europees centrum, maar ook SOBEPS aast op participatie en fondsen. Of het waarnemingscentrum er uiteindelijk ook komt hangt onder meer af van de nieuwe legislatuur die na de verkiezingen van juni is ingesteld. Waarschijnlijker is evenwel dat SEPRA er wat medewerkers bij krijgt zodat ingenieur Velasco en zijn secretaresse de afdeling niet meer als enigen hoeven te runnen.
Maar wie van mening is dat de SOBEPS het daar bij laat, zit fout. Momenteel stelt de vereniging alles in het werk om naar de politieke en wetenschappelijke gemeenschap toe een geloofwaardig profiel te creëren.
De activiteiten van de vereniging zullen in de toekomst voornamelijk op het onderzoek worden toegespitst en de term ‘buitenaards’ mag, zo vindt de secretaris, enkel nog binnenskamers worden gebruikt. Bekend is dat de groep tot veel in staat is. De samenwerkingsakkoorden die SOBEPS de afgelopen jaren wist aan te gaan, laten daar geen twijfel over bestaan. Zo werd in december vorig jaar, door toedoen van de kabinetschef van minister van communicatie Guy Coëme, een akkoord gesloten tussen SOBEPS en de Regie der Luchtwegen. Radarbanden van het gloednieuwe controlecentrum in Zaventem kunnen hierdoor, op eenvoudig verzoek, door SOBEPS-medewerkers worden opgevraagd en een maand lang worden bestudeerd.
Drie jaar eerder had Coëme, toen nog Minister van Landsverdediging, ter ondersteuning van een door SOBEPS georganiseerde UFO-waarnemingsavond, twee verkenningsvliegtuigen van de luchtmacht ter beschikking gesteld. Naar Frans voorbeeld hebben recentelijk ook de nationale rijkswachtdiensten zich bereid verklaard om inkomende UFO-meldingen zonder verwijl naar de vereniging door te faxen.
Verderfelijk
In april van dit jaar publiceerde SOBEPS Vague d’OVNI sur la Belgique 2 – Une énigme non résolue, een vervolg op Vague d’OVNI sur la Belgique – Un dossier exceptionnel, het vijfhonderd bladzijden tellend boekwerk dat de vereniging in de herfst van 1991 het licht deed zien. Van het eerste deel, dat net als het nieuwe boek in eigen beheer is uitgegeven en volledig gewijd is aan de recente Belgische UFO-golf, werden inmiddels 17.000 exemplaren verkocht. Deel 2 is opnieuw een kanjer van een boek geworden boordevol ooggetuigenverslagen, analyseresultaten en opinies. Een goed georganiseerde mediacampagne met conferenties en blitse vierkleurenfolders moet ook dit maal een vlotte verkoop garanderen. De Brusselse UFO-groep diende het afgelopen jaar echter ook enkele tegenslagen te verwerken. Samen met een daling van het aantal UFO-meldingen is de voorbije twee jaar ook het aantal abonnees op het halfjaarlijkse tijdschrift fors teruggelopen (van enkele duizenden naar enkele honderden). Gevolg is dat ook de verkoop van het nieuwe boek minder goed loopt dan verwacht.
Een hernieuwing van de samenwerking met de luchtmacht lijkt er anno 1994 evenmin in te zitten aangezien de nieuwe Minister van Landsverdediging al in een interview uit 1980 te kennen gaf dat hij het bestaan van UFO’s uitgesloten acht. Bovendien is er kritiek gekomen op de wetenschappelijkheid van het door SOBEPS geleverde werk. Enkele astronomen van het astrofysisch instituut in Luik stelden zelfs tot tweemaal toe een perscommuniqué op waarin zij benadrukten dat de standpunten die SOBEPS er op nahoudt niet de hunne zijn. Zelfs de vaste medewerkers van SOBEPS zijn niet altijd gelukkig met de gang van zaken en met de voornamelijk commerciële successen die de groep boekt. Eind 1993 besloot Jean-Luc Vertongen, verantwoordelijke voor het onderzoeksnet, de vereniging definitief de rug toe te keren. Vertongen was 22 jaar lang een van de pijlers van de vereniging geweest. In een open brief die de ontgoochelde onderzoeker naar enkele Belgische UFO-onderzoekers stuurde, vat hij de reden van zijn vertrek als volgt samen: ‘Het UFO-dossier bestaat uit lucht en is volslagen onsamenhangend. De grote mythe van de buitenaardsen wordt in stand gehouden door nieuwe bekeerlingen die een hypothese aanhangen die voortdurend gereconstrueerd wordt en die voor hen, op de lange duur, realiteit wordt’. Maar Vertongen waarschuwt ook: ‘Er bevinden zich aanwijzingen genoeg in de UFO-dossiers om zich ervan te overtuigen dat deze fenomenen vijandig, verderfelijk en vooral misleidend zijn’. Waar de ex-SOBEPS-medewerker op zinspeelt, is niet duidelijk.
Vliegtuig ziet vliegtuig
In de duizenden ooggetuigenverslagen die door SOBEPS werden verzameld, is het ver zoeken naar concreet bewijsmateriaal. De aandacht van de onderzoekers – en van de media -ging de voorbije vier jaar vooral naar twee incidenten: de spookachtige radarecho’s die in de nacht van 30 op 31 maart 1990 door een F-16-straaljager werden geregistreerd, en een kleurendia die een week later in de omgeving van Verviers werd gemaakt. Het eerstgenoemde incident is inmiddels veel minder raadselachtig gebleken dan aanvankelijk werd gedacht.
Even de feiten op een rij: een groepje rijkswachters had in de avond van 30 maart 1990 op de grens tussen Brabant en Luik, een reeks heldere lichtpunten aan de hemel opgemerkt en ook op de grondradar van Glons, nabij Tongeren, waren moeilijk te duiden echo’s opgedoken. Daarop werden twee F-16-jagers de lucht ingestuurd. Hoewel er geen visueel contact was geweest, keerde een van beide piloten terug met een radarband waarop fenomenen te zien waren die de meest onmogelijke capriolen uitvoerden. (De andere piloot had een verkeerde handeling uitgevoerd waardoor diens radargegevens niet bewaard bleven.) De registraties die die nacht werden gemaakt, werden in juli 1990 door kolonel (nu generaal-majoor) Wilfried De Brouwer aan de pers voorgesteld.
Het onderzoek werd in handen gegeven van professor Auguste Meessen, natuurkundeprofessor aan de Katholieke Universiteit van Louvain-La-Neuve en SOBEPS-medewerker van het eerste uur. Na een eerste analyse concludeerde de professor dat ‘de enige redelijke hypothese deze is van de UFO’s, waarvan de prestaties duidelijk in de richting van een niet-aardse herkomst wijzen’. Een parallel uitgevoerde analyse door kolonel Salmon (tijdens het onderzoek nog majoor) en door burgerlijk ingenieur Gilmard (destijds medewerker van het Electronic War Center) heeft inmiddels aangetoond dat er grove fouten zijn gemaakt bij de interpretatie van de radaropnamen. Dit officiële onderzoek laat zien dat in ten minste drie van de tien abnormale registraties, de boordradar van de ene F-16 de tweede F-16 voor een UFO had aangezien! Bij de resterende niet-geïdentificeerde echo’s wordt nu gedacht aan de weerkaatsing van radargolven op inversielagen of op compacte en vochtige luchtmassa’s. De lichtpunten die vroeger op de avond waren gesignaleerd konden voordien al, aan de hand van een door een getuige gemaakte schets, als sterren worden verklaard. De ongewone meteorologische situatie die die nacht heerste, zou verklaren waarom een groep rijkswachters sterren en planeten voor UFO’s had aanzien.
Merkwaardig is wel dat een kennis van een van de betrokken F-16-piloten ons al in oktober 1993 te kennen gaf dat de piloten zélf altijd in de mening hadden verkeerd dat er tijdens hun missie absoluut niets geheimzinnigs was voorgevallen en dat de afwijkingen op hun radarschermen terug te voeren waren tot normale oorzaken. In die omstandigheden is het haast onbegrijpelijk waarom de Belgische Luchtmacht het in juli 1990 opportuun achtte om de vreemdheid van deze gebeurtenissen nog extra in de verf te zetten door een samenwerking aan te gaan met een UFO-groep die – toen nog – openlijk de buitenaardse hypothese aanhing.
Vreemd is ook dat in een persmededeling die de luchtmacht kort na de F-16-jacht vrijgaf, met geen woord over de radaropnames werd gerept terwijl zijzelf enkele maanden later met het verhaal naar de pers stapte. Het heeft sommigen doen besluiten dat het gepalaver over UFO’s moest dienen, ofwel als afleidingsmaneuver voor vluchten met experimentele vliegtuigen of ballons, ofwel om een gebrekkige omgang met pas aangeschafte radarapparatuur af te schrijven naar een externe oorzaak.
Ongelukkige vlucht
Nog geen week na de UFO-jacht van 30-31 maart, op 4 of 7 april 1990 (de getuigen herinneren zich de exacte datum niet meer) lukte het een jongeman uit de gemeente Petit-Rechain, nabij Verviers, om een ‘UFO’ te fotograferen. Samen met zijn verloofde had hij vanaf de achterkant van het huis een eigenaardig voorwerp in de lucht opgemerkt. Er werden twee dia’s gemaakt, beide met behulp van een zoomlens. Een buitenmuur diende als steunpunt tijdens de 1 à 2 seconden durende belichting. Eén dia werd weggeworpen omdat er niets op te zien was. Toen de gelukte opname ontwikkeld was, bleek die precies datgene te tonen wat maanden voordien uitgebreid in de pers als DE Belgische UFO was afgeschilderd: een donkere driehoek met in elke hoek een helderwitte schijnwerper en een rood getinte lamp in het midden.
Het verhaal van de betrokken getuigen (de fotograaf en diens vriendin) is uiterst summier en het feit dat de dia in handen raakte van een journalist die uit de zaak munt probeert te slaan, laat weinig goeds vermoeden. De analyses die op de Petit-Rechaindia werden uitgevoerd hebben echter maar bitter weinig opgeleverd. Noch de Belgische Koninklijke Militaire School noch de Franse, Amerikaanse en Belgische foto-experten die zich met de affaire bezighielden, hebben enig licht kunnen werpen op de manier waarop dit document tot stand kwam. Dat mag ons ook niet verbazen want naast een viertal lichten en een donker driehoekig silhouet toont de dia ons geen enkel achtergronddetail dat een situering van het verschijnsel in de ruimte – en dus ook een schatting van de reële grootte – mogelijk maakt. De analyses zijn dan ook toegespitst op de complexe figuren die de lichtvlekken op de film achterlieten. Een simulatiefoto die uw verslaggever van de foto maakte, werd bij de Militaire School aan een vergelijkend onderzoek onderworpen. Ook al is gebleken dat de door mij gebruikte techniek (een geperforeerd stuk karton waarachter enkele lampen werden geplaatst) niet alle eigenaardigheden van de dia kan verklaren, is toch duidelijk geworden dat geen grote sommen geld vereist zijn om een vergelijkbare foto te trukeren.
Uit de gesprekken die SOBEPS-medewerkers voerden met de fotograaf en met leden van de fotoclub waar deze lid van is, zou gebleken zijn dat de man volstrekt betrouwbaar is. Toch is er een en ander mis met de Petit-Rechaindia: zo valt het op dat de onderkant van het voorwerp naar de camera is gericht terwijl de UFO zich blijkens een reconstructie laag aan de horizon bevond. De getuigen bevestigen dat het inderdaad leek alsof de onderkant naar hen was gekeerd, dat het voorwerp eerst stil leek te hangen en dat het, nadat de foto was gemaakt, snel naar rechts bewoog om vervolgens achter een muur te verdwijnen. Aërodynamisch beschouwd is een driehoekig ontwerp enkel nuttig als de vliegrichting daaraan aangepast is (punt vooraan), terwijl hier een zijwaartse beweging in bijna verticale stand wordt beschreven.
[update: in 2011 bekende de maker van de foto dat het om een vervalsing gaat – Bekende UFO-foto vervalst, Skepter 24.2 (2011)]‘Plasma jets’
Ook moeilijk te begrijpen is waarom de reusachtige lichtcarrousels die op de dia te zien zijn niet door de getuigen werden waargenomen (de vriendin van de fotograaf was nooit echt onder de indruk van het verschijnsel en had slechts ‘drie geelwitte lichtpunten’ waargenomen met midden in een lichtschijnsel van dezelfde kleur). De foto bleek dus ‘te goed’ te zijn en dit was dan weer precies het tegenovergesteld van wat enkele SOBEPS-medewerkers enkele dagen eerder – op 1 april nota bene (2) – was overkomen.
Die dag waren zij erin geslaagd om kort na enen ‘s ochtends, vanaf hun uitkijkpost in het Brabantse dorpje Ramillies, een viertal foto’s te nemen van een laag overvliegende vierhoek die uitgedost was met grote en kleine lampen. Na ontwikkeling bleek dat op deze foto’s slechts microscopische lichtpuntjes te zien waren in een configuratie die sterk aan gewone vliegtuiglichten doet denken.
‘Een zeer abnormale toestand’ meent professor Meessen, volgens wie er hiervoor maar een redelijke verklaring te bedenken valt, met name de aanwezigheid van infrarode straling, afkomstig van de UFO, die het latente beeld op de fotografische film heeft uitgewist. Blijkbaar had de UFO die op de gelukte Petit-Rechaindia te zien is dus geen infrarode stralen uitgezonden want op deze dia zijn zelfs details te zien die de getuigen niet hadden opgemerkt. Professor Meessen weet aan die contradictie een mouw te passen door te suggereren dat er in het geval van de Petit-Rechaindia, in plaats van infrarood licht, ultraviolette stralen werden uitgezonden die niet door het blote oog konden worden waargenomen maar wel door de gevoelige film werden gecapteerd. De professor vermoedt overigens dat de lampen op de dia ‘plasma jets’ zijn en vraagt zich af of het hele voorval ons iets meer kan leren over het aandrijvingsmechanisme dat buitenaardse ruimteschepen aanwenden. Niet bijster veel, zo dunkt ons, want de fotograaf uit Petit-Rechain maakte voor zijn UFO-opname gebruik van een lens beschermende Skylightfilter, een filter dat precies tot doel heeft het ultraviolette licht uit te filtreren.
Het mag niet direct blijken uit het voorgaande, maar dat er zich in België de afgelopen jaren vreemde verschijnselen in het luchtruim voordeden, staat buiten kijf. Niettegenstaande het feit dat zowat alle denkbare vormen en lichtconfiguraties werden gerapporteerd, duiken er in het waarnemingenbestand enkele eigenaardige constanten op. De donkere driehoekvorm, de metersgrote hoeklichten en de kleine rode bollen die zich van de toestellen losmaken en vervolgens op eigen kracht verder vliegen, zijn bijzonder raadselachtig. Opvallend is dat de meldingen met die opmerkelijke karakteristieken zich groeperen rond dezelfde data en door tientallen onafhankelijke getuigen in een duidelijk begrensd gebied werden geobserveerd. Vooral drie data profileren zich: 29 november 1989 (Eupen-Verviers-Luik), 11 december 1989 (Luik-Namen) en 12 maart 1991 (Condroz). Het gros van de overige meldingen kan met redelijke zekerheid teruggevoerd worden op vliegtuiglichten en heldere hemellichamen die onder invloed van de buitensporige aandacht in pers en televisie voor UFO’s werden aangezien.
Als Vlaming vind ik het trouwens uiterst frustrerend dat slechts een onbeduidend percentage van de UFO’s de taalgrens heeft overschreden. Nochtans is ook in de Vlaamse pers veel aandacht besteed aan de UFO-gebeurtenissen. Zowel in het nieuwe SOBEPS-boek als in het eindwerk van een licentiaatstudent aan de Faculteit Filosofie en Letteren van de Universiteit van Luik (3) wordt het verband tussen pers en UFO-meldingen bestudeerd. Uit die studies wordt min of meer duidelijk welke meldingspieken wel en welke niet het gevolg waren van de heersende UFO-koorts. Thesissen over UFO’s zijn de afgelopen jaren trouwens een geliefkoosd onderwerp bij de Belgische universiteitsstudenten.
Zeppelin
Een gerucht dat al sinds de aanvang van de UFO-golf de ronde doet, is het verhaal van een Belgische luchtmachtpiloot die zijn zelf in elkaar geknutselde, ultralichte vliegtuigje in de streek rondom Eupen zonder toestemming van zijn superieuren zou hebben uitgeprobeerd. Onze poging om dit verhaal bevestigd te krijgen, leverde geen duidelijk antwoord op. Proefvluchten met een nieuwsoortig experimenteel vliegtuigtype zijn een tweede veel gehoorde uitleg voor wat zich boven België afspeelde. Navraag bij Bill Scott, medewerker van het Amerikaanse luchtvaarttijdschrift Aviation Week & Space Technology leerde dat deze specialist inzake geheime luchtvaartprojecten geneigd is die stelling bij te treden. Scott geeft evenwel toe over te weinig concrete informatie te bezitten.
Twee Waalse wetenschappers vinden dan weer dat de oplossing niet te ver moet worden gezocht. Rond het tijdstip dat de UFO-drukte in België een aanvang nam, werden zij tijdens een nachtelijke uitstap verrast door een laag vliegend AWACS-radarvliegtuig. Sinds die ervaring zijn zij er heilig van overtuigd dat de Belgische driehoeken en de AWACS (in feite een normaal vliegtuig met boven op een cirkelvormige radarantenne) een en hetzelfde voorwerp zijn.
De voorbije maanden stootte de schrijver tijdens zijn eigen naspeuringen op een kluwen van merkwaardige geruchten: ten minste twee uitvinders zouden in de periode dat de UFO’s hier vriend aan huis waren, de prototypes van hun experimentele vliegende machines in België hebben uitgetest: een radiografisch bestuurbare ‘zeppelin’ met halogeenlampen in het ene geval, een heuse vliegende schotel in het andere. De naspeuringen leverden echter geen definitieve doorbraak op maar wel een aantal spannende vertelsels over militaire spionage, drugssmokkel, een verongelukte piloot, een bekende Franse popster en een Arabische geldschieter. Het verhaal dat dit allemaal aan elkaar breit, bespaar ik u.
Ballons blijven niettemin aantrekkelijke kandidaten voor het verklaren van de aangehaalde waarnemingsreeksen. Vooral vanwege het trage maneuvreren dat steeds weer wordt gemeld. Een van de genoemde piekdagen (11 december 1989) eindigde met de waarneming van een ovaal voorwerp dat onder aan drie schijnwerpers voerde en in een sparrenboom was vastgeraakt. Pas na enige tijd lukte het de UFO om zich los te rukken. Tijdens dit gemanoeuvreer werd een pulserend motorgeronk gehoord. Het voorwerp zette daarop koers in de richting van de waarnemer, vloog over diens woning en verdween uit het zicht (de schijnwerpers doofden en op dat ogenblik was ook het voorwerp niet meer te zien). Het licht dat de UFO had uitgestraald was merkelijk feller geweest dan dat van de omringende straatverlichting. De getuige herinnert zich nog goed dat er zich op de grond lange en harde schaduwen aftekenden op het moment dat het voorwerp zijn woning overvloog. Kort nadat de UFO verdween ontstak zich nabij de horizon een steil naar omhoog gerichte lichtbundel.
Dit getuigenrelaas doet sterk denken aan een in moeilijkheden geraakte zeppelin. Zelfs een staartvin en een insigne werden beschreven. De verticale lichtstraal laat vermoeden dat iemand het gevaarte op afstand volgde. De getuige in kwestie kreeg daags na zijn belevenis het bezoek van leger- en rijkswachtofficieren die onafhankelijk van de SOBEPS-onderzoekers een enquête uitvoerden. Later op de avond zou een legerhelikopter de plaats omcirkeld hebben. Het voorval speelde zich af in het Luikse plaatsje Jupille-sur-Meuse.
Ook feiten die zich voordeden op 29 november 1989, de dag waarop de UFO-golf een aanvang nam, pleiten in het voordeel van de ballonhypothese. In de namiddag van die 29ste november hadden verschillende inwoners uit de streek rond Eupen bij klaarlichte dag een eivormig voorwerp traag voorbij zien trekken. Opvallend is overigens dat er bijna uitsluitend bij de nachtelijke waarnemingen sprake is van een driehoekvorm. Het laat veronderstellen dat de waarnemers misleid werden door de positie van de lichten onder aan het tuig. Een rijkswachter die op die bewuste avond samen met zijn collega de UFO achternazat, vertelde dat hij achter aan de driehoekvorm een soort ‘turbine’ had opgemerkt en dat hij tegelijkertijd een geluid ‘als van een ventilator’ had gehoord.
Voorlopig is het uitkijken of SOBEPS erin slaagt haar Europese droom te verwezenlijken en of voortgezet onderzoek meer klaarheid zal brengen in de zaak van de ongrijpbare Belgische UFO’s. SOBEPS van haar kant kondigde al aan dat er zich in haar dossiers nog enkele niet gepubliceerde spectaculaire meldingen bevinden. Het belooft dus opnieuw een spannend UFO-jaar te worden.
Noten
1. Service d’Expertise des Phénomènes de Rentrée Atmosphérique. De SEPRA is de opvolger van de GEPAN, de officiële studiegroep ter bestudering van niet-geïdentificeerde luchtverschijnselen die tussen 1977 en het einde van de jaren ’80 het UFO-onderzoek in Frankrijk waarnam.
2. De keuze van 1 april als datum voor de organisatie van een waarnemingsavond mag ongelukkig lijken, maar heeft alles te maken met de hooggespannen verwachtingen nadat daags voordien de fameuze F-16-jacht had plaatsgevonden en een man uit Brussel vanaf het dak van zijn appartement een UFO had weten te filmen (later zou blijken dat het hier een lijnvliegtuig betrof).
3. Fréderic van Vlodorp: ‘La vague belge d’observations d’OVNI vue par la presse écrite francophone en 1989-1991: étude thématique et regard critique’. Universiteitsthesis, Liège, 1992.