Handelaren in twijfel
door Cees Renckens
Zolang wetenschappelijke onderzoeksresultaten nog omstreden zijn, kan men er geen overheidsbeleid op baseren. Er waren wetenschappers die zich samen met bedrijven en conservatieve denktanks hebben ingespannen om het debat zo lang mogelijk te laten duren.
Erik Conway en Naomi Oreskes, twee Amerikaanse wetenschapshistorici, kwamen elkaar in 2004 tegen op een Duitse conferentie over de geschiedenis van de meteorologie. Ze bleken beiden te hebben opgemerkt dat enkele wetenschappers die de opwarming van de aarde in twijfel trokken, eerder ook vraagtekens hadden geplaatst bij de aantasting van de ozonlaag en bij de schadelijkheid van tabak. Toen zij vervolgens ontdekten dat deze sceptici banden onderhielden met de tabaksindustrie, besloten ze om hier uitgebreid onderzoek naar te doen. Zo kwamen ze nog meer voorbeelden op het spoor van maatschappelijk hoogst relevante wetenschappelijke bevindingen waarover publieke twijfel werd gezaaid door een kleine lobby van spraakmakende opponenten. Als gevolg daarvan liepen noodzakelijke maatregelen jarenlang vertraging op.
Het boek dat zij samen in 2010 publiceerden, is onthullend, maar een sterkere bewoording zou hier passend zijn. Merchants of Doubt werd direct uitbundig geprezen in tijdschriften als Science en Nature:
A fascinating and important study… It is tempting to require that all those engaged in the business of conveying scientific information to the general public should read it. (Science)
Het boek bevat veel informatie, waaronder 65 pagina’s met noten en verwijzingen. Toch is het vlot en leesbaar geschreven. De beschikbare gegevens laten geen andere conclusie toe dan de auteurs trokken: een kleine groep wetenschappers, veelal aan het eind of zelfs al na hun eigenlijke carrière, produceerde twijfel – betaald door de tabaksindustrie en later ook door andere industriesectoren die zich bedreigd voelden door onderzoeksresultaten die steeds moeilijker ontkend konden worden. De harde feiten dreigden te leiden tot overheidsingrijpen in het Amerikaanse stelsel van de vrije ondernemingsgewijze productie, vandaar dat ook conservatieve denktanks graag de indruk wilden wekken dat er nog volop reden was voor twijfel.
Twijfel over de schadelijkheid van tabak
Een prototype van de wijze waarop diverse belangengroeperingen de wetenschappelijke consensus probeerden te ondergraven, was de aanpak van de tabaksindustrie. Het boek opent terecht met een beschrijving van deze episode, die in de jaren vijftig begon. Destijds bestonden er al solide bewijzen voor de schadelijkheid van tabak, en in 1960 was er geen reden meer voor twijfel. Desondanks slaagde de tabaksindustrie erin bij velen de indruk te wekken dat het wetenschappelijke debat nog steeds gaande was en dat het nog niet mogelijk was om verantwoorde conclusies te trekken. Overheidsmaatregelen waren in dit licht voorbarig. De industrie slaagde er ook lange tijd in alle schadeclaims af te slaan. Tussen 1954 en 1979 waren dat er 125.
De tactiek van de tabaksindustrie bestond uit het zaaien van twijfel aan de relatie tussen tabak en gezondheidsschade. Deze twijfel werd naar voren gebracht door artsen en onderzoekers die rijkelijk gesubsidieerd werden met onderzoekstoelagen. Zij waren uitverkoren omdat ze nog twijfelden aan de gevestigde opvattingen en zochten naar alternatieve oorzaken van longkanker, emfyseem en hart- en vaatziekten, zoals genetische oorzaken, asbest en luchtvervuiling. Ze betoogden dat een statistisch verband niet noodzakelijk een oorzakelijk verband is en dat andere factoren de weerstand tegen kanker kunnen verminderen. Zo werd de aandacht afgeleid van de sigaretten en leek het alsof er nog veel onderzoek nodig was om te begrijpen wat er aan de hand was.
De twijfelzaaiers maakten handig gebruik van vragen die nog open stonden. Waarom krijgt slechts een minderheid van de rokers longkanker? Waarom zijn er verschillen tussen steden met gelijke aantallen rokers? Welke rol spelen genetische factoren? In hoeverre is de toename van kanker een gevolg van de gestegen levensverwachting? Kortom, we weten er nog te weinig vanaf om een oordeel te kunnen vellen. Uit interne bedrijfsdocumenten bleek echter dat de tabaksindustrie al heel snel had begrepen dat roken schadelijk is. Toch wist men zich met hulp van pr-bureaus, advocaten en gesponsorde deskundigen nog lange tijd vrij te pleiten.
De tabaksfabrikant R.J. Reynolds haalde in 1979 een grote vis binnen toen de vooraanstaande fysicus Frederick Seitz zich aan het bedrijf verbond. Hij mocht in zes jaar tijd $45 miljoen uitdelen aan onderzoeksprogramma’s naar ‘degeneratieve aandoeningen’ als kanker, hartziekten, diabetes en emfyseem. Het geld werd via een advocatenkantoor naar universiteiten en ziekenhuizen overgemaakt. Seitz was in het verleden betrokken geweest bij de ontwikkeling van de atoombom en werd wetenschappelijk adviseur van de NAVO. In de jaren 1960 was hij voorzitter van de National Academy of Sciences (vergelijkbaar met onze KNAW) en vanaf 1968 was hij tien jaar rector van de Rockefeller Universiteit. In die tijd had de universiteit regelmatig geld van Reynolds ontvangen voor biomedisch onderzoek, zodat Seitz het bedrijf nog dank verschuldigd was.
Seitz was niet populair bij collega’s vanwege zijn steun aan de Vietnamoorlog. Hij had het vrije ondernemerschap hoog in het vaandel staan en verzette zich fel tegen alles wat op socialisme leek, waaronder de invloed van overheidsinstanties en milieubeschermers die de vooruitgang tegenwerkten. Seitz geloofde naar eigen zeggen in ‘onafhankelijk onderzoek’, dat niet door de overheid betaald werd en van gebaande paden afweek. Zelf had hij het idee dat genetische factoren een doorslaggevende rol speelden.
Seitz slaagde erin om uit de wetenschappers die hij sponsorde een aantal getuige-deskundigen te recruteren dat bij rechtszaken steeds paraat stond om de positie van de industrie te bepleiten: ‘Er is nog niets bewezen, wetenschappers zijn het nog niet eens.’ Pas in de 21ste eeuw werd de industrie in een grote zaak van de federale overheid tegen de tabaksindustrie (U.S. vs. Philip Morris et al.) veroordeeld wegens ‘het opzetten van een systeem van het vals voorlichten van consumenten en potentiële consumenten over de gevaren van tabak, terwijl uit interne bedrijfsdocumentatie bleek dat men zich van die gevaren al in de jaren vijftig bewust was’. Die finale uitspraak kwam in 2006.
Junk Science en denktanks
De auteurs maken duidelijk dat bij nog een zestal andere onderwerpen steeds langs exact dezelfde lijnen twijfel in de publieke opinie en bij parlementariërs werd gezaaid over zaken waarover in de wetenschappelijke wereld steeds meer consensus bestond.
Seitz richtte in 1984 samen met Robert Jastrov en William Nierenberg, twee fysici, het George C. Marshall Institute op. Het was een conservatieve denktank die steun verleende aan president Reagans plannen om een raketschild in de ruimte te ontwikkelen. Wetenschappers hadden er eerder op gewezen dat zo’n schild onmogelijk alles kon tegenhouden en dat niemand gebaat was bij een kernoorlog, want die zou een ‘nucleaire winter’ veroorzaken, maar dit werd door Jastrov en anderen ontkend.
De fysicus William Nierenberg was in 1982 door de regering Reagan aangesteld als hoofd van een commissie die het probleem van de zure regen moest onderzoeken. Hij kreeg daarbij hulp van de fysicus Fred Singer, een trouwe Republikein die verbonden was aan de conservatieve Heritage Foundation. De commissie kwam in 1984 tot de conclusie dat er maatregelen moesten worden genomen om de uitstoot van zwaveldioxide te beperken. Nierenberg zorgde ervoor dat deze stellingname in de samenvatting van het rapport werd afgezwakt en Singer voegde een appendix toe waarin hij een afwijkende mening verkondigde. De directeur van het Bureau voor Management en Budget, die de president adviseerde, beweerde dat elke geredde vis een bedrag van $ 6.000,- zou gaan kosten. Zo kon de Reagan-regering blijven volhouden dat de oorzaak nog omstreden was en dat de kosten niet in verhouding tot de baten stonden.
Een ander milieuprobleem dat Singer bagatelliseerde, was de aantasting van de ozonlaag door drijfgassen uit spuitbussen en koelkasten (cfk’s). Hij kreeg daarbij ook steun van het Marshall instituut. Het gebruik van cfk’s was al in de tweede helft van de jaren 1970 teruggedrongen, maar toen men tien jaar later een gat in de onzonlaag boven Antarctica ontdekte, werden wetenschappers het erover eens dat cfk’s wereldwijd verboden moesten worden. Singer bestreed de ‘ozon scare’ met artikelen in de Wall Street Journal en de Washington Times (een krant die door de Moonsekte werd gefinancierd). Hij kwam met alternatieve verklaringen: de ozon had zich alleen even verplaatst, het gat was veroorzaakt door een tijdelijke afkoeling van de stratosfeer, en de chlooratomen in de ozonlaag waren aan vulkaanuitbarstingen te wijten. Singer beweerde ten onrechte dat het ozongat al dertig jaar eerder was gesignaleerd. Hij hechtte geen waarde aan het onderzoekswerk van honderden deskundigen, omdat deze ‘corrupte’ wetenschappers naar zijn oordeel slechts geïnteresseerd waren in hun eigen carrière of een verborgen politieke agenda hadden. In 1995 vertelde hij op een hoorzitting dat er nog geen wetenschappelijke consensus was over de oorzaken en gevolgen van de ozondepletie. Maar slechts enkele weken later ontvingen drie wetenschappers (waaronder de Nederlander Paul Crutzen) de Nobelprijs voor scheikunde voor hun onderzoek naar de destructieve invloed van cfk’s op de ozonlaag.
Toen het Amerikaanse Milieubeschermingsagentschap (EPA) eind 1992 een rapport uitbracht over de kwalijke gevolgen van passief roken, waarvoor al veel wetenschappelijke bewijzen waren gevonden, voelde Singer zich opnieuw geroepen om weerstand te bieden aan dreigende overheidsmaatregelen. Hij werkte samen met een pr-bureau van de tabaksfabrikant Philip Morris en met enkele denktanks, waaronder het Competitive Enterprise Institute. Steven Milloy van het Cato Institute werd aangesteld als directeur van The Advancement of Sound Science Coalition (TASSC), met Singer en Seitz als adviseurs. De TASSC opende een frontale aanval op de zogenaamde ‘junk science’ van de EPA. Er verscheen zelfs een door de tabaksindustrie uitgegeven boek met de titel Bad Science: A Resource Book, dat een handleiding bevat voor ‘fact fighting’. Daarin stonden hapklare soundbites zoals: ‘No agency is more guilty of adjusting science to support preconceived public policy prescriptions than the Environmental Protection Agency.’
Free enterprise
Twijfelzaaiers wisten hun invloed te vergroten door de media ervan te overtuigen dat een evenwichtige presentatie gewenst was. Ze beriepen zich daarbij op de Fairness Doctrine, die in de VS wettelijk is vastgelegd. Beide partijen moesten evenveel gelegenheid krijgen om hun standpunt toe te lichten, al werden de opvattingen van de ontkenners door vrijwel alle deskundigen afgewezen. Het clubje wetenschappers dat als stoorzender optrad, had doorgaans sterke banden met de politiek en met conservatieve denktanks. Ze hadden eerder voor het Amerikaanse defensieprogramma gewerkt en waren zonder uitzondering patriotten en hartstochtelijke aanhangers van het kapitalistisch stelsel, zoals door Milton Friedman in zijn Capitalism and Freedom (1962) beschreven.
Friedman betoogde onder meer dat industriële vooruitgang nooit te danken was aan de overheid, maar de auteurs bestrijden dit valse dogma effectief, wijzend op de Spoetnik, die al in 1957 door de Sovjets was gelanceerd. Dit was een technologische innovatie die tot stand kwam zonder een kapitalistisch stelsel. Bovendien is ook de opkomst van het industriële tijdperk, met zijn mechanisering en serie- en massaproductie, te danken aan het overheidsgefinancierde wapenproductieprogramma, in dit geval door het U.S. Army’s Ordnance Department. Ondanks pogingen om dit tegen te gaan, verspreidde de technologie zich al ras naar Europa en Japan. De markten mochten de technologie zijn gaan verspreiden, zij hadden deze niet zelf gecreëerd. Een ander bezwaar van de auteurs tegen het stelsel van free enterprise is dat het niet in staat is gebleken om haar negatieve bijwerkingen op het milieu op verantwoorde wijze te beteugelen.
Men kan zich afvragen waarom de grote meerderheid van de wetenschappers zich niet in het publieke debat liet horen. De auteurs geven een aantal verklaringen. Wetenschappers zijn vaak slecht getraind in communicatie van hun werk naar de buitenwereld en hebben daar soms ook geen zin in. Hoe ze zich moeten verweren tegen beroepsmatige en duurbetaalde twijfelzaaiers, daarvan hebben zij al helemaal geen kaas gegeten. Het populariseren van wetenschap wordt door sommigen trouwens niet uitsluitend positief beoordeeld. De scherpe persoonlijke (‘vicious’) aanvallen op hen die de alarmerende bevindingen wel uitdragen, duren vaak jarenlang en zijn zeer gevarieerd.
Rachel Carson, die in haar beroemde Silent Spring (1962) eloquent waarschuwde tegen het onoordeelkundig en massaal gebruik van het insecticide DDT, hetgeen in 1972 leidde tot een verbod daarvan, werd zelfs ruim veertig jaar na haar dood alsnog fors aangevallen door ‘merchants’ die eerder tabak hadden verdedigd en opwarming van de aarde hadden gebagatelliseerd. ‘Rachel was wrong’, zo luidde het en zij zou de grootste massamoordenaar van de twintigste eeuw zijn geweest, omdat in de Derde Wereld enorme sterfte aan malaria zou zijn opgetreden ten gevolge van het verbod op DDT. Ze werd vergeleken met Stalin en Hitler. De beschuldigingen sloegen nergens op en de nauwelijks verborgen agenda van die aanval was wetenschap en milieubescherming in hun algemeenheid verdacht te maken.
Milieu-activisten werden door de ‘merchants’ wel watermeloenen genoemd: van buiten groen en van binnen rood. Zelfs Obama moet het ontgelden: milieuregulerende maatregelen werden betiteld als voorbeeld van obamunisme. De angst om ook slachtoffer te worden van zulke aanvallen brengt sommige klimaatwetenschappers ertoe om hun conclusies, die natuurlijk altijd omgeven zijn door een foutenmarge, maar wat voorzichtiger te formuleren dan zij eigenlijk zelf zouden doen als die druk er niet was. Bij een aantal wetenschappers bestaat ook de neiging om alle onzin gewoon te negeren. Toen het door ‘merchants’ geproduceerde rapport Climate Change in 1983 verscheen, stelde de fysicus Edward Frieman: ‘We wisten dat het rommel was, dus negeerden we het gewoon.’
Twijfel zaaien is niet moeilijk, want er blijft in de wetenschap altijd een marge van onzekerheid bestaan, maar dat neemt niet weg dat de wetenschap volgens Oreskes en Conway een ‘robust track record’ heeft en dat we op basis van onze wetenschappelijk kennis al veel problemen hebben overwonnen.
Ik begon met lezing van het boek als iemand die zich ook op eigen bescheiden wijze bezighoudt met ‘the business of conveying scientific information to the general public’, maar – hoewel het ook voor de bestrijding van kwakzalverij zeker enige nuttige inzichten opleverde – ik raakte gaandeweg toch meer geboeid en gealarmeerd door de Grote Onderwerpen die hier aan de orde werden gesteld en zo moest ik ook mijn skepsis laten varen toen de auteurs zonder veel bescheidenheid in hun epiloog een New View of Science beschreven.
Lezing van dit boek kan – u begrijpt het – van harte worden aanbevolen. Het laat ons zien, dat het vertrouwde idee dat in de wetenschap de waarheid het altijd wint misschien nog niet gemodificeerd behoeft te worden, maar dat wij ons wel moeten realiseren dat die winst soms pas erg laat kan worden binnengesleept. En niet zelden wordt daarvoor een hoge prijs betaald.