Moe van Suiker
De rage van de ‘reactieve hypoglykemie’
door Gerard Innemée
Chronische moeheid is in de mode. Artsen krijgen er nogal eens mee te maken, maar ze weten er vaak geen raad mee. De alternatieve geneeskunde heeft veel minder last van twijfels. Zij kennen de belangrijkste boosdoener: de bloedsuikerspiegel.
Wie met de klacht ‘chronische moeheid’ bij de huisarts komt, hoopt op een verklaring of een oorzaak, maar vooral op een oplossing in de vorm van een therapie. Soms lukt dat ook. Op basis van het verhaal van de patiënt, lichamelijk onderzoek, bloedonderzoek en eventueel röntgenfoto’s kan soms een oorzaak worden vastgesteld, die kan variëren van ‘ziekte van Pfeiffer’ tot kanker.
Meestal is echter de oorzaak níét te vinden en kan er geen hulp in de vorm van therapie geboden worden. Meer onderzoeken, een ‘second opinion’ of ’third opinion’ leveren geen lichamelijke oorzaak op, waarna het ‘psychosociaal functioneren’ als verklaring opdoemt. Gelukkig is er de alternatieve geneeskunde! Deze ontvangt de patiënt met open armen en voorziet hem of haar van populaire boekjes waarin de klacht al hoog en breed bekend blijkt en de oplossingen ook. Werken als Het post-viraal syndroom van orthomoleculaire goeroe Ruud A. Nieuwenhuis, Het vermoeidheidssyndroom van David Smith en Nooit meer moe van de Deense natuurgeneeskundige Oscar Christensen beleven hoge oplagen en drukken. In deze boeken blijkt de klacht vele namen te hebben. In Schimmels, suiker en allergie: vergis(t) je niet heet de ziekte URS, oftewel Universal Reactor Syndrome, wat naar het Nederlands vertaald wordt als: auto-immuun polyendrocrinopathie candidosis syndroom. Andere termen zijn onder meer Royal Free disease, genoemd naar een ziekenhuis in Londen waar de ziekte in 1955 epidemisch zou zijn opgetreden, ME (Myalgische Encephalomyelitis, zoals Royal Free disease al spoedig genoemd werd), seronegatieve klierkoorts, chronisch Epstein-Barrvirussyndroom (naar de in 1968 ontdekte verwekker van de ziekte van Pfeiffer), en yuppieziekte. De term CVS, voor chronisch vermoeidheidssyndroom, is een algemeen gebruikte neutrale term. Opvallend vaak wordt een verband gelegd met hypoglykemie, te weinig glucose in het bloed. Dit zou verrassenderwijs komen door het eten van te veel suiker.
‘Zoet maakt het leven zuur’ kopte recent De Telegraaf. Suikerverslaving bleek het leven van een 28-jarige moeder te vergallen. Er was sprake van een erfelijke stoornis, ‘want haar vader leed aan hypoglykemie. Haar dochter Kimberley heeft na het eten van suikergoed enorme driftbuien en zoon Maxander krijgt van een koekje al eczeem op zijn blozende wangetjes.’ Het glucosegehalte van het bloed is gemakkelijk te meten, dus de buitengewone bewering ’te weinig glucose door te veel suiker’ is goed te onderzoeken.
Hyper versus hypo
Als van een gezond, nuchter mens wat bloed uit de aderen wordt afgetapt, blijkt de vloeistof na weglating van bloedcellen 3,3 tot 5,6 mmol glucose per liter te bevatten (Raymakers en Kreutzer 1988). Boven de 6,7 mmol per liter spreken we van hyperglykemie, hetgeen een aanwijzing is voor suikerziekte, en tussen de 5,6 en 6,7 mmol per liter wordt ‘gestoorde glucosetolerantie’ genoemd.
De diagnose ‘suikerziekte’ moet bevestigd worden en daarvoor wordt de zogeheten glucosetolerantietest (GTT) gebruikt. Alweer op de nuchtere maag krijgt de persoon 75 gram glucose (dus ongeveer 4 eetlepels druivensuiker, oftewel 417 mmol) in water te drinken. Vervolgens wordt de bloedglucose om het halve uur bepaald, twee uur lang. Bij een gezond persoon zal die niet boven de 11,0 mmol per liter uitkomen.
Het glucosegehalte van het bloed kan ook minder dan 3,3 mmol per liter zijn, en dan spreken we van hypoglykemie. Bij minder dan 2,6 mmol per liter kun je vaak al zonder laboratoriumproeven zien dat de patiënt niet helemaal in orde is. Typische verschijnselen zijn trillen, transpireren, hartkloppingen en bleek zien (veroorzaakt door verhoogde adrenalineproductie), gebrek aan concentratievermogen, trage beweging, wazig of dubbel zien, een prikkelend gevoel rond de mond, gedragsveranderingen, toevallen, verlaagd bewustzijn en coma (alle veroorzaakt door glucosegebrek in de hersenen). Hypoglykemie komt het meest voor bij diabetespatiënten die te veel insuline hebben gespoten. Er zijn ook een aantal zeer zeldzame ziekten (bijvoorbeeld tumoren die insuline produceren, of een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem het gedrag van insuline imiteert) die hypoglykemie ten gevolge hebben. Verder kunnen te veel alcohol op de nuchtere maag en bepaalde medicijnen de glucosestofwisseling zodanig storen dat te lage bloedsuikerspiegels optreden, en hetzelfde kan zich na een maagoperatie voordoen.
Maar in Nooit meer moe (een vrije vertaling van Lavt Blodsukker) lezen we dat maar liefst veertig procent van de bevolking aan hypoglykemie lijdt, en dat dit komt door te veel suiker in het dieet. Ook stress, erfelijke aanleg en alcoholisme zouden een rol spelen. Volgens auteur Christensen herkent men hypoglykemie aan symptomen die drie tot vijf uur na de maaltijd optreden, te weten: duizeligheid, depressiviteit, slapeloosheid, hoofdpijn, migraine, zenuwachtigheid, frigiditeit en impotentie. Voor wie deze verschijnselen niet bij zichzelf bespeurt, heeft Christensen nog drie speciale diagnostische technieken in petto, te weten voetreflexzoneanalyse, irisanalyse en een verlengde GTT. De ‘gewone’ GTT duurt maar twee uur, terwijl de hypoglykemie waar bijna de helft van de bevolking aan lijdt pas veel later optreedt.
‘Benzine bij vuur’
Slapeloosheid, weinig zin in seks en zenuwachtigheid zijn nog tot daaraan toe, maar volgens Christensen kan hypoglykemie leiden tot zelfmoord en echtscheiding. Hij was geschokt toen hij het geval van een vrouw hoorde die al tweeënhalf jaar in een gesloten psychiatrische inrichting behandeld werd. Volgens hem mankeerde zij slechts hypoglykemie, hoewel onduidelijk is of hij haar ook onderzocht had. En dat terwijl hypoglykemie zo makkelijk te genezen is! Met een dieet, Molkosan, wat natuurgeneesmiddelen, vitamines en mineralen ben je er zo weer bovenop, aldus onze Deense natuurgenezer. Alleen met suiker moet je uitkijken, want ‘bij iemand met een te laag bloedsuikergehalte heeft suiker hetzelfde effect als benzine bij een vuur’.
Dat je bloedsuikerspiegel te laag wordt van het eten van suiker mag vreemd klinken, maar het gaat hier om zogeheten ‘reactieve hypoglykemie’. De aanwezigheid van glucose in het bloed stimuleert de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier tot de afgifte van insuline. Insuline heeft tal van effecten op het lichaam: ze bevordert het gebruik van glucose als energiebron (en de opslag van vetten en de vorming van eiwitten uit aminozuren), ze geeft het signaal dat glucose moet worden omgezet in glycogeen en maakt dat er minder glucose wordt gevormd uit aminozuren. Al deze effecten dragen bij tot vermindering van de hoeveelheid glucose in het bloed. Het idee van de alternatieven is nu dat ‘geraffineerde koolhydraten’ zo’n enorme insulineproductie teweegbrengen dat er van de weeromstuit te veel glucose uit het bloed verdwijnt en de bloedsuikerspiegel daardoor uiteindelijk lang aanhoudend een te lage waarde aanneemt. Niet alleen geraffineerde suiker heeft deze vreselijke uitwerking. Ook allergische reacties op voedsel, het nuttigen van koffie, thee of alcohol kan dit effect hebben. Roken en infectie met candida (een doorgaans onschuldige huidschimmel) doen hetzelfde. Als het met de hormonen niet klopt of als er niet genoeg B-vitamines zijn of niet genoeg chroom, zink, mangaan of magnesium gaat het ook mis met de bloedsuiker, alles volgens de alternatieven tenminste.
Bij gezonde mensen heeft daling van de bloedsuiker een verhoogde productie van adrenaline tot gevolg, wat weer een aantal van de gewone symptomen van hypoglykemie met zich mee brengt, en daardoor komt weer suiker in het lichaam vrij, bijvoorbeeld door omzetting van glycogeen in glucose. Volgens de alternatieve theorie worden hierdoor op den duur de bijnieren (die de adrenaline produceren) ‘uitgeput’. Gevolg: hypoglykemie. Of: door langdurige stress en dus hoge adrenalineproductie gaat de bloedsuiker eerst omhoog en dan weer omlaag door de extra insuline. Of de bijnieren raken uitgeput door zielenpijn, zoals Sheldon Deal beweert in Natuurlijk gezond leven. Of de alvleesklier raakt uitgeput door de gedurige confrontatie met de geraffineerde suikers, wat dan leidt tot diabetes.
Bovenstaande theorieën sluiten wel enigszins aan bij betrouwbare kennis. Maar tussen de zin staat ook veel onzin: ‘De lichaamstaal liegt nooit, zo hebben mensen met een lage bloedsuikerspiegel een zwakke brede rugspier.’ Een eindje verderop blijkt de fysiognomiek nog springlevend: ‘Hoe meer de neus naar boven staat hoe onnozeler de persoon is,’ aldus Deal. ‘Veel bedrijfsongevallen en verkeersongevallen worden mogelijk veroorzaakt door een te lage bloedsuikerspiegel. En hoe vaak breekt er niet in het gezin gekibbel uit vlak voor de maaltijd?’ poneert Leven met ME. Opvallend is ook de vanzelfsprekendheid waarmee gesteld wordt dat organen bij verhoogde activiteit ‘uitgeput’ worden, in plaats van zich aan te passen.
Dokter Atkins, een brutale en zeer van zichzelf overtuigde man, maakt het helemaal bont: ‘veertig procent van de mensen die vanwege hun kwalen naar mijn praktijk komen zijn “significant hypoglykemisch” (althans voor de criteria die ik daarvoor hanteer)’. Bij een rechtszaak tegen hem bleek hij 3,8 mmol per liter al hypoglykemisch te noemen. ‘Als een arts bij een suikerpatiënt van type II 20 jaar eerder de glucosetolerantie had onderzocht, had hij de ziekte toen al kunnen vaststellen.’ Volgens Atkins houdt reactieve hypoglykemie vaak verband met candida-infecties (‘net zoals suiker, indien toegevoegd aan gist, brood doet rijzen, zo verhoogt suiker ook de werking van gist in het lichaam’), met het premenstrueel syndroom en met MS, multiple sclerose. Zo zou dokter Atkins MS kunnen genezen.
Emotionele labiliteit
Tot zover de alternatieve theorie van de reactieve hypoglykemie. Bestaat er wel zoiets? De term ‘reactieve hypoglykemie’ (ook wel ‘functionele hypoglykemie’) valt voor het eerst in een beschrijving uit 1924, gegeven door Seale Harris. Een overzicht uit 1950 van de Amerikaan S.A. Portis verwijst naar tal van onderzoekers, waaronder vooraanstaande zoals J.W. Conn.
Behalve een literatuuroverzicht gaf Portis ook een verslag van eigen onderzoek. Hij had 929 patiënten onderzocht die over moeheid klaagden, zonder dat er duidelijke redenen voor gevonden konden worden. Alle patiënten ondergingen een GTT van drie uur. Bij 157 was de curve nogal vlak, en bij alle 929 patiënten was de bloedglucosespiegel na drie uur nog niet terug op het ‘nuchtere’ niveau. Portis concludeerde dat deze patiënten te veel insuline moesten hebben, en dat het gevolg een relatieve hypoglykemie was. Hij adviseerde psychotherapie, een dieet met weinig vrije suikers, en hij schreef atropinesulfaat voor.
In de alternatieve lectuur wordt altijd naar deze oude onderzoeken verwezen, en men poogt hypoglykemie dus ‘wetenschappelijk’ te verklaren. Er wordt zelfs gesteld dat helaas ‘de meeste artsen en specialisten tegenwoordig geen hypoglykemiedeskundige’ zijn (aldus Schimmels, suiker en allergie); en volgens Thomas Erdtsieck (1991) kan ‘alleen een natuurgeneeskundige … het syndroom vaststellen’.
Er is echter de laatste vijfentwintig jaar wel degelijk nog onderzoek gedaan. Zelissen en Erkelens (1989) concludeerden dat een verlengde GTT onzin is, om de volgende vier redenen: de voorbereiding van de test is niet goed, de test is niet reproduceerbaar, er is geen verband tussen het ontstaan van klachten en de glucosewaarde aan het eind van de test en ten slotte, vier eetlepels druivensuiker op de nuchtere maag (en daarna nog drie uur niets eten) belast de alvleesklier op een manier die sterk afwijkt van het normale dagelijkse leven.
Snorgaard en Binder publiceerden een onderzoek (1990) naar ‘functionele hypoglykemie’ bij 21 patiënten met de bekende klachten: moeheid, transpireren, hoofdpijn, honger, storingen van het gezichtsvermogen, hartkloppingen. De klachten traden regelmatig op bij deze personen, maar een verband met lage glucosewaarden kon niet aangetoond worden.
In 1993 verscheen een interessante Franse studie van de hand van Berlin e.a., waarbij acht personen met het bekende klachtenpatroon onderzocht waren. Daarbij bleek een vijfuurs-GTT niets bijzonders op te leveren. Wat de onderzoekers wel ontdekten was een verhoogde gevoeligheid voor catecholaminen (hormonen die vooral bij alarm en stress geproduceerd worden); bovendien werd aan de hand van een psychologische vragenlijst verhoogde emotionele labiliteit geconstateerd.
Deze resultaten suggereren tezamen dat reactieve hypoglykemie niet bestaat, en dat CVS in elk geval niets van doen heeft met de glucosestofwisseling. Er zijn echter wetenschappers die deze conclusie niet trekken. Tijdens het Derde Internationale Symposium over Hypoglykemie in Rome werd een verklaring uitgegeven dat er aanwijzingen zijn dat reactieve hypoglykemie voorkomt, en er werd opgeroepen tot onderzoek (Lefèbre e.a. 1986).
Wel werd toen al erkend dat de GTT ongeschikt is voor de diagnose van deze vorm van hypoglykemie. In 1995 publiceerden Brun et al. een onderzoek waarin de vier eetlepels glucose van de GTT vervangen waren door een gestandaardiseerd gezoet ontbijt. Mensen met het typische klachtenpatroon bleken daarbij wel lagere bloedglucosewaarden te hebben, maar alweer: de typische klachten hielden geen verband met lage waarden.
Volksziekte
De alternatieve geneeskunde, meer in het bijzonder de orthomoleculaire genezers, de natuurgeneeskundigen en de homeopaten, beweren dat ‘hypoglykemie’ een volksziekte is. Zij plakken dit etiket op grond van aspecifieke klachten op elke vorm van emotionele labiliteit, stress, moeheid en mogelijk nog veel andere aandoeningen. Daarmee jagen ze hun klanten onnodig angst voor ‘suiker’ aan. Volgens de alternatieven zou ‘hypoglykemie’ het gevolg zijn van het nuttigen van producten die geraffineerde suiker bevatten, omdat daardoor het peil van de bloedsuiker te ver zou dalen. Zij beweren dat oude medische literatuur deze opvatting steunt.
Naar aanleiding van recent wetenschappelijk onderzoek zijn er echter geen harde bewijzen voor het bestaan van de reactieve hypoglykemie. In ieder geval is de relatie tussen klachten en een lage bloedsuikerspiegel tot nu toe niet overtuigend aangetoond.
Omdat het klachtenpatroon wel degelijk bestaat blijft de term ‘Chronisch Vermoeidheidssyndroom’ een goede en neutrale beschrijving. De diagnose ‘reactieve hypoglykemie’ medicaliseert onnodig.
Literatuur
Atkins, Robert C., Dr. Atkins’ gezondheidsrevolutie: dr. Atkins’ revolutionaire kijk op gezondheid door goede voeding en natuurlijke medicijnen. Bosch & Keuning, Baarn, 1990.
Berlin, I., A. Grimaldi, C. Landault, F. Cesselin and A.J. Puech, Suspected postprandial hypoglycemia is associated with beta-adrenergic hypersensivity and emotional distress. J. Clin. Endocrinol. Metab. 1994; vol. 79, p.1428-33.
Brun, J.F., C. Fédoe, O. Bouix, E. Raynaud and A. Orsetti, Evaluation of a standardized hyperglucidic breakfast test in postprandial reactive hypoglycaemia. Diabetologia 1995; vol. 38: p.494-501.
Christensen, Oscar, Nooit meer moe. Kosmos Z&K, Meppel, 1995 (in 1988 verschenen in de A. Vogel serie ‘Gezond en wel’).
Deal, Sheldon C., Natuurlijk gezond leven: lichaamsbeweging, vasten, gezonde voeding. Ankh- Hermes, Deventer, 1986.
Erdtsieck, Thomas, Natuurlijk genezen (n.a.v. het gelijknamige NCRV-tv-programma. Kok, Kampen, 1991.
Gelderman, H., Zoet maakt het leven zuur; suikerverslaving vergalde leven van 28-jarige moeder. De Telegraaf, 3 mei 1997, katern ‘Vrouw’.
Harris, S., Hyperinsulinism and dysinsulinism. JAMA 1924; vol. 83, p.729.
Lefèbvre, P.J., D. Andreani, V. Marks and W. Creutzfeldt Statement on Postprandial Hypoglycemia. Diabetes Care 1988; vol. 11, p.439-40.
Kruyswijk-v.d. Heijden, Anna, en Marijke de Waal Malefijt, Schimmels, suiker en allergie: vergis(t) je niet. Ankh-Hermes, Deventer, 1989.
Macintyre, Anne, Leven met ME. La Rivière en Voorhoeve, Kampen, 1990 (Hoofdstuk 13).
Portis, S.A., Life situations, emotions and hyperinsulism. JAMA 1950; vol. 142, p.1281-86.
Raymakers, J.A., en H.J.H. Kreutzer. Interpretatie van uitkomsten van laboratoriumonderzoek in de geneeskunde. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht, 1988 (Hoofdstuk 11, Glucose.)
Snorgaard, O., en C. Binder, Monitoring of blood glucose concentration in subjects with hypoglycaemic symptoms during everyday life. Br. Med. J. 1990; vol. 300, p.16-18.
Zelissen, P.M.J. en D.W. Erkelens, Zin en onzin bij de diagnostiek van spontane hypoglykemie. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde 1989; vol. 133, p.1536-38.