Een stralende toekomst

De terugkeer van de aardstralen

door G.C. Molewijk – Skepter 5.1 (1992)

Wonderverhalen rond wichelroeden en aardstralen zijn reeds vele malen gewogen en te licht bevonden, maar het lijkt erop dat de in het verleden vergaarde kennis momenteel is vergeten of opzettelijk wordt genegeerd. Er wordt namelijk in toenemende mate weer over ‘bedreigingen’ door aardstralen gesproken, vooral met de bedoeling munt te slaan uit de onwetendheid van anderen. Het is voor een goed begrip van deze kwestie nuttig nog eens een blik achterom te werpen. Aardstralen: hoe zat het ook alweer?

Deelnemers aan een cursus wichelroedelopen in Beieren

Het gebruik van de wichelroede is eeuwenoud, vooral om te proberen water, ertsen, gestolen voorwerpen en zelfs personen op te sporen. Eeuwenlang bestonden deze roeden uit een Y-vormige tak van een boom of struik, maar sedert de Eerste Wereldoorlog zijn ze meestal van metaal. De voorliefde voor de metalen roede (en haar variant: de pendel) spruit voort uit de gedachte dat metaal een betere geleider zou zijn van een verondersteld elektrisch, magnetisch of andersoortig ‘fluïdum’. Er zijn echter met metalen roeden nooit betere resultaten behaald dan met houten.

De techniek van het wichelen was en is heel simpel. De roedeloper, ook wel rhabdomant of radiësthesist genaamd, loopt met zijn roede over een terrein waar men bijvoorbeeld naar grondwater wil boren. Bij het passeren van een plek waar zich grondwater (wichelaars spreken van wateraders) zou bevinden, moet de roede heftig uitslaan, ofwel naar boven, ofwel naar beneden. Dit laatste verschilt per wichelaar en het uitslaan gaat bij sommigen gepaard met onaangename lichamelijke gewaarwordingen als duizeligheid.

In Nederland is men altijd met het bestaan van de roede op de hoogte geweest, maar het aantal wichelaars was er heel lang zeer gering. Doch ofschoon het grote publiek er onverminderd weinig belangstelling voor had, is het wichelen omstreeks 1914 dan toch vanuit Duitsland naar ons overgewaaid. Interessant is dat enkele skeptici al meteen hebben geprobeerd te onderzoeken wat er klopte van de verhalen over de veronderstelde vermogens van destijds bekende wichelaars en wichelaarsters. Een van hen was D. van Gulik, docent aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, die ten tijde van de Eerste Wereldoorlog niet alleen de gangen van bekende wichelaars natrok, maar ook proeven met hen nam.(1) Zo testte hij in 1915 of op de terreinen van zijn school de loop van een ondergrondse waterleiding met een roede kon worden aangewezen. Dit lukte aardig, maar het was opvallend dat de roedeloper een ligging aanwees die beredeneerd kon worden uit de positie van zichtbare kranen en gebouwen. De door de wichelaar aangeduide loop was op één plaats zelfs logischer dan de werkelijke!

Van Gulik merkte dat de wichelaar ook bewust of onbewust reageerde op de reacties van toeschouwers die wisten waar de buis liep, en die zich, als de wichelaar de buis naderde, extra nieuwsgierig toonden of de roede zou uitslaan. Bij een tweede proef werd getest of de wichelaar in staat was te voelen of er water door een buis stroomde of niet. Deze proef werd, evenals soortgelijke proeven later, een fiasco. Maar ditmaal wisten de omstanders dan ook niets van de toestand in de buis zodat de wichelaar niet van hun (onbewuste) reacties gebruik kon maken. We zien hetzelfde bij paarden die zogenaamd kunnen rekenen: deze dieren geven de oplossing van een rekensom door met een hoef op de grond te tikken en zien aan de reacties van omstanders wanneer ze moeten ophouden, waarna ze een lekker hapje krijgen. Als er geen omstanders zijn of als die de uitkomst niet weten, faalt het paard.

Dáár is de kraan!

Van Gulik constateerde dat veel gemelde successen in feite schijnsuccessen waren, vooral bij het vinden van water. Behalve dat onze bodem op een groot aantal plaatsen water bevat, zodat veel boringen op willekeurig gekozen locaties succesvol zullen zijn, bezitten veel mensen die in landelijke streken wonen ongetwijfeld een onbewuste kennis waardoor ze de positie van grondwater met enige zekerheid kunnen afleiden uit het waterniveau in sloten, de vegetatie enzovoort. Het viel op dat veel wichelaars de beste resultaten behaalden in een hun bekende omgeving. Van Gulik noemde een in Twente geboren en getogen wichelaar die in Twente zijn beste resultaten behaalde. Het vermoeden is dus gewettigd dat het ook zonder roede kan en dat hier niets geheimzinnigs aan de hand is.

En inderdaad! Zo bestond er destijds een onderneming, ‘Vulkaan’ geheten, die waterboringen uitvoerde nadat het landschap louter met het blote oog was geïnspecteerd. We treffen soortgelijke intuïtieve kennis ook in andere beroepen aan. Zo kunnen boekhouders soms ‘ruiken’ waar ze moeten zoeken om een verschil in hun administratie op te sporen.

Van Gulik merkte voorts op dat ondanks schijnsuccessen en mislukkingen de wereld toch met wonderverhalen wordt verrijkt. In 1914 werd op de heide bij Garderen door de grondeigenaar een zeer actieve wichelaarster in de arm genomen om een plaats te vinden waar een put kon worden geslagen. Er werd een plek aangewezen waar zich op 60 à 80 meter diepte water zou bevinden, maar wegens de hoge kosten van zo’n diepe boring zag de eigenaar van zijn voornemen af. Ofschoon de bewering van de wichelaarster dus niet werd gecontroleerd, achtten verschillende omstanders het experiment tóch gelukt.

Van Gulik beschreef tevens hoezeer wetenschappers zich kunnen laten foppen, te argeloos zijn om bedrog te vermoeden en hun eigen scherpzinnigheid overschatten. In onze tijd hebben goochelende lepelbuigers als Uri Geller hierdoor diverse wetenschappers jaren achtereen kunnen misleiden, maar het verschijnsel is ouder. Van Gulik: ‘Een bekend natuurkundige vertelt mij wel eenigszins ten gunste van de roede te zijn bekeerd door het volgende experiment. Een roedeloopster zoekt een waterleidingbuis met de roede en vindt deze aan de eene zijde van een straatje, terwijl mijn zegsman meende, dat de leiding juist aan de andere zijde daarvan liep. Maar de dame overtuigt hem onmiddellijk van zijn dwaling door te wijzen op een hydrant (brandkraan, GCM), aan de door haar aangewezen zijde. Mijn opmerking, dat de proef dan natuurlijk waardeloos is, als de plaats der leiding door een hydrant wordt aangeduid, werd vierkant afgewezen met de tegenwerping: ‘maar dan zou het bedrog zijn, je hebt toch met een dame te doen’. Alsof er geen zelfbedrog bestaat!’

Kastjes en spiegeltjes

Latere proeven waren evenzeer vernietigend. Twee voorbeelden. In 1928 is aan de Universiteit van Leuven beproefd of wichelaars van een aantal flesjes konden vaststellen welke water bevatten en welke niet. Het werd een fiasco. En een wichelaar die beweerde radioactieve stoffen op te kunnen sporen, viel ook door de mand. Toen hij moest vaststellen in welk flesje zich een radioactieve stof bevond, reageerde zijn roede niet op een heimelijk bij de flesjes neergelegde hoeveelheid radium. In 1936 testte de Studievereniging voor Psychical Research of een ‘metaalwichelaar’ in staat was te voelen welk metaal zich in een blanco envelop bevond. De wichelaar faalde in alle gevallen. (2)

Desondanks begon de wichelroede in ons land vanaf 1933 aan een opmars. Uit Duitsland was namelijk opnieuw iets overgewaaid: een alarmerend verhaal over ‘aardstralen’. Omdat veel wichelaars tijdens het uitslaan van hun roede last kregen van lichamelijke ongemakken, werd geopperd dat zij gevoelig waren voor schadelijke stralen die vanuit de grond kwamen. Er werd zelfs een verband met kanker gelegd en er werd geponeerd dat het mogelijk was met een roede ‘kankerhuizen’ aan te wijzen. Hoewel voor deze hypothese nooit een spoor van bewijs is gevonden, werd zij in occulte kringen al snel met enthousiasme aanvaard.

De ingrediënten voor een aardstralenkastje

In ons land was het de magnetiseur J.G. Mieremet die een gat in markt zag, zich in Duitsland op de hoogte stelde en ‘kankerhuizen’ begon te ‘ontstralen’ door zogenaamde afschermkastjes te plaatsen. Deze (dure!) kastjes, die niet mochten worden geopend, bevatten bijvoorbeeld spiegels, stukjes metaal, condensatoren en schakelaars. Maar al deze activiteiten bleven niet onopgemerkt en ook ditmaal kwam een aantal skeptici in actie. In 1936 daagde de arts en kankerspecialist J. van Dam uit Rauwerd (in Friesland) Mieremet uit in zijn omgeving de ‘kankerhuizen’ aan te wijzen. Dit gebeurde en na controle concludeerde Van Dam dat kankergevallen nagenoeg alleen voorkwamen in de door Mieremet als bestraald gemerkte huizen, maar dat in veel andere zwaar bestraalde huizen in het geheel geen kanker was voorgekomen.

De proef bewees dus niets, maar Mieremet en zijn geestverwanten begonnen brutaalweg brochures te verspreiden waarin de eerste conclusie breed werd uitgemeten en de tweede weggelaten. (3) In datzelfde jaar wees een andere test uit dat Mieremet niet eens merkte of zijn eigen kastjes goed functioneerden. In een volgens hem door aardstralen besmet huis was een kastje geplaatst en daarna sloeg zijn roede inderdaad niet meer uit. Die sloeg echter óók niet uit nadat het kastje heimelijk weer was verwijderd, zodat volgens Mieremets eigen theorie de aardstralen weer merkbaar aanwezig hadden moeten zijn. De roede reageerde dus niet op aardstralen, maar op Mieremets verwachting dat er een afschermapparaat aanwezig was.(4)

Deze en andere testen haalden echter weinig uit. De wichelaars stoorden zich nooit aan voor hen hinderlijke feiten en ze negeerden bovendien een vernietigend, door het Duitse ‘Reichsgesundheitsamt’ uitgebracht rapport. Hoewel de belangstelling voor aardstralen in Duitsland daarna verminderde, bleven de wichelaars vooral in Oost-Nederland actief. Eén van hen werd zelfs door plaatselijke bewoners financieel in staat gesteld een propagandafilm te laten vervaardigen.

Een sloot in huis

In 1947 sloeg de rage ook in overig Nederland toe. Een belangrijke factor daarbij was dat de overheid het verkeerde voorbeeld gaf en de inmiddels vergaarde kennis volkomen negeerde. De Amsterdamse politie gebruikte een wichelaar om een brandstichter op te sporen (hetgeen mislukte) en het gemeentebestuur van Zandvoort schafte zich diverse afschermkastjes aan. Er moeten destijds in Nederland duizenden van zulke kastjes zijn verkocht en geplaatst. Op akkers werden ze vaak in betonnen putjes gezet. Aardstralen werden namelijk nu ook gezien als de veroorzakers van heel andere ziekten, zowel bij mensen, dieren als planten.

AO-boekje 600: Aardstralen en kastjes-verkopers

In 1948 stelde de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen een commissie in om de zaak nog eens te onderzoeken. Hoewel de geteste roedelopers geen enkele bijzondere prestatie leverden en de zaak als afgedaan kon worden beschouwd, werd in 1952 tòch besloten nog een speciale werkgroep te installeren om de invloed van de afschermkastjes op het gebied van de landbouw te controleren. In het in 1955 gepubliceerde rapport Onderzoek naar de Betekenis der Wichelroede voor de Landbouw is van vele proeven verslag gedaan. Alle beweringen van wichelaars, bijvoorbeeld dat aardstralen slecht waren voor aardappelen maar juist goed voor bijen, moesten na toetsing worden verworpen. Hierna nam de aandacht voor de kastjes en aardstralen ook in ons land af. (5)

Maar diverse charlatans zijn altijd actief gebleven en kregen dankzij radioprogramma’s als ‘Het zwarte gat’ en bladen als Paravisie zelfs nieuwe kansen om hun onzin te spuien. Ook opereerden of opereren er ‘instituten’ als het ‘Bureau voor Electronisch Aardstralen Onderzoek’. Grappig is het bestaan van het Nederlands Genootschap voor Radiësthésie en Radionica (NGVR), een ‘instituut’ dat gespreksdagen, dialezingen, alsmede ‘aurametingen’ organiseert, maar dat zich ook fel keert tegen hen die een afscherming tegen aardstralen menen te hebben bedacht. Hun ‘onderzoeksverslagen’ zijn vaak komische lectuur. Zo stelde het NGVR in 1987: ‘Gecontroleerd werd een systeem van de heer Bruinsma uit Klazienaveen (…). Dit systeem troffen wij aan in Hengelo (Ov.) en bestaat uit een travootje met een condensator van 25 volt en 100 microfarad. Het systeem werkte niet, want de sloot waarom het ging en die dwars door het huis liep (waarin vroeger een boerenzoon was verdronken, die nog steeds in dit huis rondspookt) bleek nog steeds haar invloed te doen gelden, zonder en met dit afschermapparaat.'(6)

Last van stoplichten

Momenteel neemt het geloof in aardstralen weer toe. Het wordt zelfs opzettelijk aangewakkerd, vooral door bureaus die zich bezighouden met het verstrekken van bouw- en woonadviezen. Zo bood in augustus vorig jaar de woningbouwvereniging Hedova in het Gelderse Randwijk de bewoners van een van haar huizen een andere woning aan nadat zij zogenaamd door aardstralen last hadden gekregen van slapeloosheid, hartklachten, hoofdpijn en rugpijn. Verschillende dagbladen en ook Paravisie van oktober 1991 hebben hierover bericht. In eerste instantie schakelden de bewoners ‘aardstraaldeskundige dr. Marie Lou Creyghton’ in. Deze voormalig docente culturele antropologie, die af en toe naar Duitsland gaat om daar over het wichelen nieuwe ideeën op te doen, constateerde met haar roede de aanwezigheid van aardstralen.

Het bestuur van Hedova werd met Creyghtons paniekverhaal geconfronteerd en vond het nodig dat door een ‘bonafide bureau’ te laten controleren. Onderzoekers van het ‘Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie’ slaagden er daarna in met een magnetometer afwijkingen van het natuurlijke magneetveld aan te tonen. Verrassend was dat niet aangezien dat magneetveld overal afwijkingen vertoont en door de tijd heen varieert. Het NIBE schreef de afwijkingen echter kritiekloos aan aardstralen toe en poogde Hedova te imponeren door een driedimensionaal uitgeprint diagram van deze afwijkingen te overleggen. Terzijde: zo’n magnetometer wordt door anderen gebruikt om UFO’s op te sporen. Men dient het apparaat daartoe naar boven te richten.

Behalve dat het bestuur van Hedova kennelijk niets afweet van de bewezen onzin omtrent aardstralen, is het wel zeer goedgelovig. Niemand ruikt onraad als Creyghton de niet-bestaande aardstralen ook nog moeiteloos in verband brengt met de zogenoemde leylijnen (‘krachtlijnen’ die bijvoorbeeld hunebedden met elkaar zouden verbinden), poneert dat aardstralen juist gezond zijn voor mensen met teveel energie (prettig voor Hedova: de leeggekomen woning moet immers weer worden verhuurd) en en passant verklaart dat bomen die bij stoplichten staan door ‘vibraties’ een moeilijk leven hebben. Hedova ruikt evenmin onraad als ir. Michiel Haas van het NIBE kennelijk met het oog op zijn eigen werkgelegenheid stelt dat ieder bouwterrein op aardstralen zou moeten worden onderzocht.

Haas’ ideeëngoed is niet bijster waardevol, zo blijkt uit het samen met Peter Schmid in 1990 geschreven boek Bio-logisch bouwen en wonen. Aardstralen blijken daarin tot ‘terrestrische straling’ opgewaardeerd te zijn en worden ook aangetroffen op ‘geomantische zones (soort heilige verbindingszones van oude heiligdommen)’. De stralen zijn soms ongezond, maar soms ook niet. De resultaten van Mieremets activiteiten in Rauwerd worden voor de zoveelste maal verminkt gepresenteerd door Van Dams tweede conclusie weg te laten. Bovendien komen de auteurs weer met aardstralenkastjes aanzetten. Ook worden verbanden gelegd tussen gezond wonen, Oudgermaanse runen, rozenkruisers en vrijmetselaars.(7)

De affaire-Hedova staat niet alleen. Het opinieblad Hervormd Nederland van 11 januari 1992 wijdde een kritiekloos artikel aan de Arnhemse Woonwinkel van Hildegard Ruberg, die niet alleen het gebruik van milieuvriendelijke verf adviseert, maar ook aanraadt huizen met wichelroeden op ‘kosmische, atmosferische, therestische stralen, aardstralen’ te onderzoeken, en waarschuwt tegen bureaustoelen: de ster met wieltjes en de centrale poot zouden als een antenne werken waardoor de aardstralen zó je ruggemerg ingaan.

Het geloof in onzin zal wel nooit uit te roeien zijn, maar het is meer dan treurig als officiële instanties en opiniebladen die zich als serieus profileren, het geloof in bewezen onzin stimuleren door alle voorhanden zijnde kennis botweg te negeren. Er is slechts één lichtpuntje: skeptici zullen wel nooit zonder werk komen te zitten.

Noten

1. D. van Gulik, De wichelroede. Wageningen, 1917. (overdruk uit ‘Mededeelingen van de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool’ dl XII).

2. G. Zorab, Wichelroede en aardstralen. (Amsterdam 1952) p.76-79.

3. Ibidem, p.94-96.

4. Ibidem, p.99-101.

5. Zie ook Aardstralen en kastjesverkopers, AO-boekje 600, 1956.

6. Zie het clubblad Cosmisch Bewustzijn van de NGVR, mei-juni 1987.

7. Bio-logisch bouwen en wonen: Gezond voor mens en milieu. Ankh-Hermes, Deventer, 1990.

Uit: Skepter 5.1 (1992)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

G.C. Molewijk is historicus