De dood van Flora
door Roel van Duijn – Skepter 11.3 (1998)
Onlangs zag ik mijn ex-vrouw terug. Op haar sterfbed. De hete augustuszon scheen door de lichte gordijnen naar binnen, zoals hij had gedaan bij de geboorte van onze dochter, acht jaar geleden.
WE waren net getrouwd. Een opwindende droom. Er heerste nog een zoete en zegevierende stemming in ons huis toen zij, een maand na de huwelijksdag, de trap op kwam met de uitslag van een uitstrijkje. Die luidde: PAP 5, onrustige cellen in situ. Meteen belde de dokter om het ook aan mij nog eens duidelijk te zeggen. ‘Onmiddellijk gevaar voor kanker’, meldde hij. ‘En toch geen reden voor paniek. Baarmoederhalskanker kun je in dit stadium effectief voorkomen door een kegelvormig stukje uit de baarmoederhals te laten weghalen. Conisatie heet dat. Ik kan jullie daarvoor een goede gynaecoloog aanbevelen.’
Ik keek haar nu weer hoopvol aan. Maar de verontruste stem waarmee zij was binnengekomen, maakte plaats voor een wanhopige uithaal: ‘Naar het ziekenhuis? Me laten opereren? Kom nou! Weet je wat dat betekent? Dat ze je baarmoeder eruit halen!’ Met wijd opengesperde ogen staarde ze naar het plafond.
Hij is antroposoof, wierp ik tegen, antroposofen houden niet van operaties, dus als hij het aanraadt is het geen overbodige grap. ‘Een operatie verzwakt altijd je natuurlijke weerstand. En je baarmoeder eruit, dat is funest. Wat ben ik dan nog voor vrouw?’
Wat is het alternatief, vroeg ik. De dood? Ons kind dribbelde op ons af, het voetjesgeklots waar onze onderburen zó over klaagden, dat we een verhuizing vanuit de binnenstad naar een groene buitenwijk met schattige eengezinshuisjes niet lang meer konden uitstellen.
‘Nee’, antwoordde zij opglanzend. ‘Er is een andere weg. De macrobiotiek.’ Nog diezelfde avond maakte zij een afspraak met de macrobiotisch adviseur die haar vijf, zes jaar daarvoor op dit pad had gebracht. ‘Hij kan héél duidelijk zijn’, hield zij mij voor. Maar hoe zou macrobiotiek haar kunnen genezen, als zij al zo lang zijn dieet volgde?
Ze was er niet vanaf te krijgen; eerst het consult, opereren kon altijd nog. Het zat me niet lekker, want mij leek dat er geen tijd te verliezen was. Hoe eerder er zou worden ingegrepen, hoe groter de kans dat de geruststellende woorden van onze huisarts bewaarheid zouden worden. Maar goed, vier dagen dan. Vier dagen van spanning of de consulent het advies van de huisarts zou onderschrijven. Ik viel haar dan ook op het lijf, nadat ze terug kwam van haar bezoek aan het ‘Oost West Centrum’ aan de Weteringschans, waar het macrobiotisch hart ook nu nog klopt. ‘Kushi Instituut’, heet het nu.
‘Adelbert zegt dat er tijd is’, vertelde ze ernstig. ‘Flora, zegt hij, er is tijd. Je hebt je tot nu toe niet aan je dieet gehouden. Hij heeft mij heel goed onderzocht, wel een uur lang. Daarna hebben we over de oorzaken gepraat. Die liggen in mijn voedingspatroon. Te yin.’
Ik was dol op haar. Maar nu verbijsterd. Waarom een zo groot risico lopen, als een eenvoudige operatie bijna honderd procent kans van slagen had? ‘Ze halen mijn baarmoeder eruit.’ Maar als het voldoende zou blijken een heel klein stukje vlees weg te halen? Dat was ook de mening van gynaecoloog dr. J. Weber, die onderstreepte dat er niet langer dan twee weken gewacht mocht worden.
‘Ze brengen je onder narcose en als je wakker wordt weet je niet of je je baarmoeder nog hebt’, had Adelbert gewaarschuwd. Deze wijze man had mijn vrouw meermalen erop gewezen dat artsen voor geld alles doen, zelfs onnodige operaties. Als ze maar rekeningen kunnen indienen. Zelf had hij voor zijn consult maar honderd gulden gerekend. Was de macrobiotische leider dan wel geneeskundig bevoegd? Jawel, hij had veel gelezen over geneeskunde en macrobiotiek. Bovendien was hij vanaf de vroege jaren ’70 al actief op dit gebied. Zijn vrouw gaf kooklessen, hun vele kinderen waren dankzij hun macrobiotische opvoeding in prachtige staat en hijzelf tot en met eerlijk. Dat was de mening van de patiënte aan mijn zijde. Daaraan viel niet te tornen.
Toen de twee weken van dr. Weber voorbij waren, was het volgens Adelbert allemaal nog niet dringend. Als Flora zich nu maar eens echt hield aan het kankerdieet van grotendeels volle granen, een beetje gekookte groente, bonen aangemaakt met gomasio en zeewier.
De persoon naast mij aan tafel kauwde haar hapjes nu wel honderd keer. Toen bezocht zij gynaecoloog dr. E.J. Aartsen in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis, een man die volgens macrobiotische vriendinnen wat genuanceerder tegenover opereren stond. ‘Als u zich niet wilt laten opereren’, sprak Aartsen, ‘dan is dat uw verantwoordelijkheid. Maar mijn verantwoordelijkheid is het u aan te raden er wel voor te kiezen. Nu kan het nog. Als ik u laat gaan, zonder een afspraak te maken, dan kan het nog een aantal jaren duren voordat u echt in grote problemen komt. Kán. Maar het zou al heel mooi zijn als u dan nog acht of tien jaar aan uw leven kunt toevoegen. En hoe oud bent u nu? Bijna zevenendertig? Is dat niet een beetje jong? Jawel, ik heb wel eens meegemaakt dat een vrouw die zich niet liet opereren lange tijd daarna nog leefde, er is inderdaad ook een psychische factor in het spel, maar meer dan één geval ken ik niet.’
Hem over één jaar nog eens bezoeken, om te kijken of het dieet resultaat afgeworpen had? Hij was grijs en spits. Onwillig aanvaardde hij. Ik moest denken aan Laurie Langenbach, een vriendin die ik in het midden van de jaren ’80 eens in een natuurvoedingswinkel ontmoette. Ze had lange tijd in een Japans klooster zitten mediteren, rijst kauwend, in een strijd op leven en dood met baarmoederhalskanker. Ze was bleek en angstig. In het nauw. Een jaar nadien werd ik uitgenodigd voor haar begrafenis. De macrobiotiek had het afgelegd tegen de verwoestende ziekte.
Anderhalve maand was er nu voorbij sinds het uitstrijkje. Flora had haar hoop gevestigd op een macrobiotisch weekend dat Adelbert en zijn vrouw op touw hadden gezet in Schoorl. Daar zou ook de beroemde, echt goede en nuchtere macrobiotische arts Marc van Cauwenbergh uit België komen. Die was fantastisch en heel spiritueel; ze zou de kans hebben even apart met hem te praten.
‘Nee’, zei ik. ‘Laat je opereren! Nu. Denk aan de kinderen.’ (Meervoud, want naast onze dochter had zij nog een zoontje en een oudere dochter.) Toen dat in de wind werd geslagen zei ik het haar dagelijks. Tot ze me woedend vroeg niet steeds hetzelfde te zeggen.
Tientallen malen heb ik het gezegd die eerste winter. Ik schakelde familieleden in, vriendinnen, vrienden. Te weinig mensen misschien. Ik had harder moeten optreden, haar desnoods naar het ziekenhuis moeten sleuren. Prop chloroform tegen de mond, taxi in en de operatietafel op. Maar hoe krijg je zoiets voor elkaar? Ieder heeft grondwettelijk het recht op de integriteit van zijn lichaam. Ik ben het daarmee eens, jammer genoeg. Als er nu sluipenderwijs een aanslag werd gepleegd op de toekomst van mijn kinderen, moest ik dan toch niet ingrijpen?
De klok tikte verder.
Ik belde Adelbert, op een avond dat Flora er niet was. Ik uitte mijn ongerustheid. Kon hij haar nu niet aansporen om zich te laten behandelen? ‘Raak niet in paniek’, klonk het door de hoorn. ‘Macrobiotiek helpt altijd tegen kanker. Lees het uitstekende boek van Kushi, waarin tien voormalige kankerpatiënten uitleggen hoe zij van die ziekte zijn genezen door ons dieet.’
‘Dat heb ik gelezen, Adelbert.’
‘Lees het dan nog een keer!’
Ik wees hem op zijn verantwoordelijkheid. Hij was van mening dat Flora zelf verantwoordelijk was.
Een buitenkansje deed zich voor. De grote Kushi zelf was in de stad om een lezing te geven. ‘Er is één probaat middel om van kanker af te komen’, vertrouwde hij ons na afloop met een verfijnde glimlach toe. ‘Dat is met een zak rijst op je rug over de Himalaya trekken.’ Zij gnuifde, ik sloeg de hand voor mijn ogen.
Er waren familieleden en vriendinnen die haar benaderden met waarschuwingen. Maar die werden gerustgesteld met de aarzelende aankondiging dat zij binnenkort toch wel naar het ziekenhuis zou gaan. Daarop hoorden zij van haar niets meer. Ook de dokter was in ongenade gevallen. Ik vroeg hem of hij haar toch nog eens kon bellen. Hij had dat al een paar keer vergeefs gedaan. ‘Het enige wat ik nog kan doen’, zei hij nu, ‘is jou waarschuwen voor je huwelijk.’
Het web van bondgenoten dat ik had willen opbouwen dunde uit. Wie niet macrobiotisch was, raakte uit de gratie. Het contact met vriendin E., die als vrijwilligster bij het Kushi Instituut werkte, werd daarentegen steeds inniger. Zij benadrukte dat mijn vrouw het recht had haar ziekte op haar manier aan te pakken. Ze begreep mijn zorgen, maar ik mocht niet oordelen.
Aanvankelijk had ik haar fascinatie door de macrobiotiek innemend gevonden. Veel Japans aardewerk. Eten met stokjes. Bruine rijst met gomasio vind ik lekker en vegetarische neigingen heb ik zelf ook. Hoeveel graan offeren we niet op door het al die stomme varkens te laten vreten? Wat ik onderschatte, was de heilige overtuiging erachter en de felle levensbeschouwelijke botsingen die eruit voortkwamen. Macrobiotiek is het geloof dat er eens een gelukkig paradijs is geweest met gezond etende, macrobiotische mensen. Op de een of andere manier is daarin de klad gekomen. Het gevolg is een proces van biologische degeneratie, veroorzaakt door de consumptie van cola, vruchtensappen, suiker en veel vlees. Daardoor raken de mensen niet alleen spiritueel, maar ook fysiek in verval.
‘De mensen van tegenwoordig gaan op duivels lijken. En de moderne maatschappij op een hel’, zegt de paus van de macrobiotiek Michio Kushi (in: Macrobiotiek, de universele weg van gezondheid en geluk). Hij bedoelt dat letterlijk, want hij illustreert deze uitspraak met een plaatje van een kop met kleine, puntige oren, de kop van een ‘zwakke persoonlijkheid’ die zwakke nieren heeft door teveel dierlijk voedsel en door mineraalgebrek. ‘Het verloren paradijs’, staat er ten overvloede bij, ‘kan herwonnen worden door een juiste leefwijze waaronder een juiste voedingspraktijk’.
De uiteindelijke oorzaak van het verval is dat de mensen het gevoel hebben verloren voor de juiste verhouding tussen yin en yang. Hierdoor wordt óf te yin, óf te yang voedsel gebruikt. Welk voedsel yin is en welk voedsel yang, dat kunnen mensen als Kushi en zijn voorganger George Oshawa haarfijn uitleggen. Daarbij mogen we vooral ook de combinaties niet uit het oog verliezen. Zo geeft de consumptie van prei (yin) met honing (yin) volgens Kushi een acute pijn. Althans, bij normale gezonde mensen. Toen ik het eens probeerde merkte ik niks.
Opmerkelijk is nu, dat deze zich zo spiritueel aandienende filosofie een strak materialistisch fundament heeft: ‘de mens is wat hij eet’. Het devies is, volgens Kushi en de zijnen, dat steeds als we ons gefrustreerd voelen, in de war zijn of met tegenslag te kampen hebben, ons moeten afvragen ‘wat we gegeten hebben’. Mijn ex-vrouw deed dat ook en als ik dan antwoordde ‘rijst, misosoep en adukibonen’, was dat niet het goede antwoord. Dat moest luiden: ‘Ik heb een half jaar geleden patat gegeten’.
Zou men nu weer tot de juiste voedingswijze terugkeren dan zouden ons bloed en ons lichaam weer gezond worden, en dat ontwikkelt weer geestelijk en spiritueel welzijn. Dat heeft dan tot gevolg dat ons lichaam zonder enige andere voorzorgsmaatregel gezond is en immuun voor ernstige ziekten. We krijgen bovendien geen last van waanideeën, noch van enig ander kwaad.
‘Als je je nu toch eens liet opereren’, hield ik vol, ‘in combinatie met je dieet?’
‘Begin je weer? Begrijp je nu nog niet, dat dan de kanker na een paar jaar weer de kop zou opsteken en dat intussen mijn natuurlijke weerstand door de operatie gebroken zou zijn?’
In een boekje van Kushi, al gememoreerd door Adelbert in ons telefoongesprek (Benadering van kanker vanuit de voeding, volgens de beginselen van de macrobiotiek, in 1977 uitgegeven door het Oost West Centrum) wordt een onderbouwing gegeven van deze opvatting. We moeten, zegt Kushi, het kankergezwel zien als een poging van het lichaam een verstoord evenwicht te herstellen. De giftige stoffen uit alle organen concentreren zich. ‘Door een kankergezwel te verwijderen verspreiden deze gelokaliseerde toxinen zich weer door het hele lichaam, daarbij de voorwaarde scheppend voor misschien een andere vorm van ziekte of een andere lokalisatie.’ Zie de kanker dus vooral niet als een vijand. ‘Van primair belang om kanker de baas te worden, nu, is om dit natuurlijke mechanisme niet in de war te brengen door het verwijderen of vernietigen van het kankergezwel’.
Ik kende deze teksten langzamerhand uit mijn hoofd en verwenste ze. Wat kon ik doen?
Ze zou zich nog eens laten onderzoeken, ditmaal door een handoplegger uit Muiden. Die was geweldig spiritueel. De driehonderd gulden per keer vond ik een minder groot bezwaar dan het feit dat die behandeling weer drie maanden zou duren.
Toen er een jaar voorbij was herinnerde ik haar aan de belofte aan Aartsen. Maar dat kon toch altijd nog? Dat ziekenhuis bleef wel staan. Nee, in Antwerpen woonde een heel begaafde macrobiotische genezer: Rick Vermuyten. Hij moest eerst bezocht worden, om te kijken wat die voor haar betekenen kon. De prijs, tweehonderdvijftig gulden, kon toch geen belang hebben. Nee, dat had geen belang.
Ze kwam terug met het geweldige advies dat zij zich artistiek meer moest uiten en fluit moest spelen. Ze kocht een altfluit en een muzieklessenaar, die na een paar maanden weer uit de huiskamer verdwenen. Had zij zich weer niet aan een verstandig voorschrift gehouden! Geen wonder dat zij zich moe en lusteloos begon te voelen, hoofdpijn ook.
Er volgde een bezoek aan een fantastische natuurgenezer in Hoorn en, op aanraden van een begenadigd helderziende uit Breda, een serie bezoeken aan Tiel. Jomanda zou het, hield zij vol, met haar healings wel klaren. Voortaan klonk elke zondagavond Radio Noordzee in onze huiskamer. En stond op het aanrecht het water klaar om op de spreuken van het medium te worden ingestraald. Tot geneeskrachtige vloeistof!
Niet alleen haar eigen plek des onheils, ook wondjes en kneuzingen werden ermee ingewreven. Bijzonder handig water, want toen de televisie een keer niet werkte, kreeg die met een spons ook een aai en zie, hij deed het weer. Ondertussen waren twee jaren en zes maanden verstreken.
Op een nacht werd ik wakker van een schroeigeur. De geur volgend belandde ik in de keuken, waar ik mijn vrouw aantrof achter het fornuis. Met een vork roerde ze een grijszwarte pulver in een ronde macrobiopan. Zij keek mij samenzweerderig aan. ‘Wat! Jij bakt mijn haar?’, vroeg ik, naar mijn hoofd tastend. Inderdaad voelde ik een kale plek. ‘Dit wordt een condiment’, lachte ze. ‘De haren van de man herbergen zijn gedachten en die genezen zijn vrouw’.
Ik lachte maar mee, zoals Simson na zijn behandeling gedaan moet hebben. Maar in bed herinnerde ik me de fanatieke adviezen van Oshawa, die bijvoorbeeld aanraadde om in geval van nood een mol te vangen en gebakken te consumeren. Toen ik opstond zag ik in het laken een verse bloedvlek, maar ongesteld was zij niet.
Ik besloot tot een nieuwe alarmronde. Ik ging uit huis. Logerend bij vrienden in de stad belde ik vrienden en familie, dat er nu echt ingegrepen moet worden. Haar schreef ik dat ik niet zou terugkomen tenzij zij naar het ziekenhuis zou gaan.
‘Dan moeten we maar scheiden’, riep ze door de telefoon.
Misschien was dat een verstandige gedachte, maar ik dacht aan de kinderen. Op een avond stond ik weer in de deuropening. Ik dacht ook aan trouw. Een ouderwetse gedachte, maar ik haatte het idee van weer een scheiding. Ik stelde me, hoe ongelukkig ik ook met haar was, voor dat het niet uitmaakt met wie je getrouwd bent: uiteindelijk is die ander slechts een projectie van jezelf en een andere vrouw betekent een nieuwe confrontatie met jezelf. We waren pas twee jaar getrouwd en het vuur dat ik voor haar had gevoeld was niet gedoofd. Als ik bij haar bleef, zou ik dan niet beter in staat zijn op een beslissend moment in te grijpen, dan wanneer ik haar alleen liet?
Ik zat in de knoop. Ik schreef nog maar eens een brief, ik stuurde een psychotherapeut op haar af en een als buurvrouw vermomde arts. Niets hielp. Op een avond stond ik weer in de deuropening. Ze was blij. Maar ze was in de weer met gemberomslagen, want ze had vreselijke pijn in haar zij. Was er iets met haar nieren? Ze was vergaan van de pijn, het werd nu minder. Zó erg was het geweest, dat ze de dokter gebeld had, die haar de raad gegeven had naar het ziekenhuis te gaan, wat ze bijna had gedaan. Waarom dan níét? Omdat de compressen zo goed hielpen, zei ze.
Gembercompressen, zegt Kushi, zijn aan te bevelen bij de behandeling van een kankerpatiënt, in het bijzonder als hij pijn voelt. Deze dienden direct op de plek te worden gelegd. Ik hielp haar de baddoeken in de hete gembersoep te dopen en om haar gezwollen middel te wrijven.
‘Je ziet toch dat ik er gezond uitzie! Waar klets je toch over?’, had ze me kort daarvoor nog toegeroepen. Het tuitte nog in mijn oren. Ik voelde afschuw, maar ik kuste haar, nu het nog kon. Het ging om haar linkernier. Maar de pijn werd minder, wat onmiddellijk aan de gembersoep werd toegeschreven.
Is het dan nu toch niet de tijd om je eens door een medische specialist te laten onderzoeken, probeerde ik voor de verandering. Misschien wel, maar over drie weken zou er een heel speciale cursus zijn van Adelbert in Utrecht en het was nodig die eerst te bezoeken. Voor het zover was begon er een nieuwe bloeding, nu heviger dan de vorige. Ze kwam de trap niet meer af. ‘Bel Adelbert!’ riep zij, nog steeds vastbesloten geen arts te ontvangen. Even later stond E. voor de deur, met een speciaal condiment van Adelbert: geroosterde gomasio met extra hoge dosis zout. Door het extreme yang karakter daarvan zou het bloeden, wat uiteraard een yin proces is, tot stilstand worden gebracht. Dit ging vergezeld van de dringende boodschap aan mij dat ik nu macrobiotisch moest leren koken en moest ophouden op mijn werk broodjes kaas te eten. Man en vrouw moeten hetzelfde eten. Weet je dan niet, dat het doel van het huwelijk is dat man en vrouw door hetzelfde voedsel te eten dezelfde zuurgraad in het bloed bereiken? En zo immuun te worden voor ziektes?
Het bloeden stokte inderdaad even ondanks het feit dat ik van de zenuwen nog meer broodjes met kaas at en haar eens een onaanvaardbare soep met yoghurt erin heb voorgezet. ‘Laat je in het ziekenhuis behandelen’, fluisterde ik bij het ontwaken. ‘Dan krijg ik bloedtransfusie! Dan verlies ik alle spirituele kracht die ik door jaren macrobiotisch eten heb verzameld! Dat is funest.’ Ze nam de luier tussen haar benen vandaan en ik hoorde de deur van de badkamer krachtig dichtslaan.
Als je toch naar die cursus gaat zonder je in het ziekenhuis te laten behandelen, hoef je ook niet meer terug te komen, denderde ik door de deur heen. Dan vertrek ik!
Het was juli en de zon scheen priemend. Voor het huis stopte de auto en met wisselende gevoelens hielp ik haar erin. Het bloeden was wat minder, maar niet gestopt. Zou het misschien haar laatste rit worden? Haar lippen waren bleek. Ik voelde behalve de dreiging ook de opluchting dat zij nu een ander toneel zou betreden en onder de verantwoordelijkheid van een ander zou komen. Van een afstand kon ik loeren op een kans in te grijpen.
Tegelijk was ik het er niet mee eens dat ze ging; niet naar het Kushi Instituut ergens op de Utrechtse Heuvelrug, maar naar het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis zou ze moeten rijden. Rechtstreeks. Ik belde, nadat ik eerst de kinderen flink melk had laten drinken (oef! ‘Je weet toch dat melk alleen voor het kalf bestemd is?’). Ik kreeg een zekere Jeanne van den Heuvel aan de telefoon, een ‘voedingsdeskundige’ uit België, bij wie zij al eerder op consult was geweest. ‘Het gaat niet zo slecht, zij ligt vredig te slapen.’
Maar ze was er toch om de cursus te volgen? Ik wilde komen. Nee, liet mijn echtgenote weten. Laat ik toch maar gaan, dan dring ik wel door, dacht ik een uur later. De telefoon ging en een stem uit de Drakenburgh, haar verblijfplaats, deelde mij mee dat mijn komst gewenst was: om eens te kunnen praten met Adelbert Nelissen.
Ik kreeg van een stralende Wieke Nelissen een glaasje Kuzu-sap aangeboden, wat ik afsloeg. We zaten nu in een kring, ook mijn echtgenote was lijkbleek aangeschoven. ‘Mijn medewerkers hier zijn mijn beste krachten’, zei Adelbert met een weids armgebaar. ‘Wij zijn het er allen over eens dat een krachtiger aanpak geboden is.’
Ja, zei ik, dat houdt in dat zij nu als de bliksem naar het ziekenhuis moet om zich door een gynaecoloog te laten onderzoeken.
‘Dat denk jij misschien, maar dat is nog niet nodig. Nodig is dat zij zich echt aan het dieet houdt en dat jij nu eens macrobiotisch kookt en geen broodjes kaas meer eet. Dáárom heeft onze inspanning geen resultaat opgeleverd.’ ‘Hoe haal je het in je arrogante hoofd!’, schreeuwde ik. Ik stapte op hem af en gaf hem een dreun.
Ik kan me niet herinneren ooit zoiets te hebben gedaan. Ik heb er nog steeds diepe voldoening van. Ik herhaalde mijn eis dat zij haar naar het ziekenhuis zouden brengen en vertrok. In de bus liet ik flarden van de conversatie terugkomen. ‘Heeft Kushi niet onlangs zijn eigen vrouw, Avelyn, laten bestralen toen een begin van baarmoederhalskanker ontdekt was, nadat hij talloze vrouwen dat had afgeraden?’ Dat had ik opgemaakt uit een telefonade onder wat minder starre macrobioten. ‘Jawel’, had Adelbert me geantwoord, ‘maar hij heeft dat laten begeleiden door een speciaal anti-stralingsdieet, dat alleen ík ken.’ Bewonderende blikken van de aanwezigen.
De volgende ochtend faxte ik een ultimatum. Ik kondigde aan dat als mijn vrouw niet binnen een paar dagen in een ziekenhuis zou zijn, ik juridische stappen tegen Nelissen zou zetten. Ik verweet hem misbruik van zijn gezag als directeur van het Kushi Instituut door Flora systematisch voor te houden dat macrobiotische voeding, mits perfect, haar zou kunnen genezen. Levensbedreigende adviezen, die onder de werking van de nieuwe wet BIG vallen, een wet die het in de weg staan van adequate medische verzorging strafbaar stelt. Een vertaling maakte ik voor Kushi, in Boston.
Toen gebeurde het. Het ziekenhuis Oudenrijn in Utrecht belde dat mijn vrouw er was opgenomen. Een uitvoerige brief van Nelissen, om zich juridisch vrij te pleiten en een kennelijk door hem gedicteerde brief van haarzelf, veranderden weinig aan dit opmerkelijke feit. In de brief pijpte hij erover dat ‘door rust en macrobiotische condimenten’ het bloeden gestopt was en wees hij alle verantwoordelijkheid voor haar toestand af. Ook bleek uit de brief dat hij vóór een consult steeds een formulier liet tekenen, waardoor hij voor de rechter van juridische verantwoordelijkheid vrij te pleiten was.
‘In haar toestand’, diagnosticeerde dr. A. Planken, ‘heeft zij een kans van dertig procent dat zij het nog vijf jaar redt, als zij zich laat bestralen. Er is een carnicoom van dertien centimeter, dat de rechternier buiten werking heeft gesteld. Het moet haar vreselijk pijn hebben gedaan.’
De bestraling zou in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis kunnen plaatshebben, bloedtransfusie was echter onmiddellijk geboden. Ondanks haar bezwaren, zag ik haar de volgende dag met een zakje bloed schuin boven zich. Verslagenheid had zich van haar meester gemaakt. Wandelend in de tuin openbaarde zij mij met ijle stem dat ze waarschijnlijk niet voor de bestraling zou kiezen; het zou daarna toch weer terug komen. Chemotherapie zou zij weigeren. ‘Zij daarboven willen dit nu eenmaal met mij.’
‘Maar de kinderen dan?’, vroeg ik. ‘Voor hen telt toch elk jaar dat jij langer leeft?’
Ondertussen werd ik weer bestookt met een rekening van het Kushi Instituut. De duizend gulden die zij voor het weekje oponthoud in de Drakenburgh had betaald, waren niet genoeg. En als ik niet meer betaalde, kon ik ook fluiten naar de dagelijkse maaltijd die speciaal voor Flora werd bereid en die zij mij als voorwaarde gesteld had voor verdere meewerking aan het ziekenhuisonderzoek. Overigens moest ik ook per brief mijn beschuldigingen aan zijn adres intrekken, wilde hij het speciale dieet leveren.
Zij kwam thuis. Zou zij zich laten bestralen?
Op advies van Adelbert moest zij eerst ‘aansterken’, in een macrobiotisch kuurcentrum in Bathmen, bij Deventer. Voorafgaande aan die behandeling moest ik ook nu weer een schriftelijke verklaring sturen, dat ik achter haar behandeling stond. Zou ik dat niet doen, dan ging het feest niet door en zou zij ook definitief afzien van bestraling.
Na drie weken glansden haar ogen weer, alhoewel wij een slappe, bleke gedaante mee terugnamen naar Amsterdam.
Drie maanden Bathmen en dan verder zien, eiste zij. Het huis verkopen om dat te betalen. Naar de Rocky Mountains misschien ook, waar een kolonie macrobioten – The Walkers – vibreert.
Ik weigerde. Ook de familie weigerde geld op tafel te leggen. Gelukkig. Laat je nu bestralen, zei ik eens in de week. Vooral niet vaker, om haar dunne neiging in die richting niet te doen bezwijken. ’s Nachts droomde ik van een vrouw die vlees at dat het bloed langs haar kaken liep, met een flink glas cola ernaast; wat een verrukkelijk schepsel.
Ze hoorde van een macrobiotische vrouw uit Haarlem die zich, ook met baarmoederhalskanker, had laten bestralen. Ze las haar dagboek. En ik kon haar eindelijk in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis komen opzoeken. Zes weken lang, bijna dagelijks een portie radioactieve straling. Wat kanker kan maken, zou het bij haar verjagen.
Het lukte. ‘U bent kankervrij mevrouw.’ Ik wist niet hoe ik het had van geluk. We kregen een brief van dr. Planken, waarin deze in opgetogen woorden zijn gelukwensen uitsprak. Zij gooide de brief ongeïnteresseerd bij de oude kranten. Mocht het ziekenhuis niet winnen? Jomanda schalde door het huis.
Je zult zien, zei ik, je kunt nog oud worden. Ik wist dat het onwaarschijnlijk was, maar ik dacht dat een positieve sfeer haar levenskansen zou vergroten. Haar viel het, bij de scans die zij van tijd tot tijd moest laten maken, op dat de gynaecologen, zelfs al was de uitslag goed, toch altijd bedachtzaam bleven. ‘Aan chemotherapie begin ik nooit’, benadrukte ze, nu toch weer met rode wangen.
Geeft ze je nu gelijk, dat ze beter direct naar het ziekenhuis had kunnen gaan?, vroeg mijn zus. Nee, dat deed ze niet. En zo vroeg ik het haar ook niet. Ik vroeg: ‘Welke logica doet jou een bestraling van zes weken prefereren boven een kleine operatie?’ Daarop was ze niet ingegaan. Ik vond dat ik haar leven gered had, maar zei dat niet om niet de overwinnaar uit te hangen. Ik hoopte dat ze zou erkennen dat de jaren die ik door mijn actie aan haar leven had toegevoegd belangrijk waren, vooral voor de kinderen. Maar ze zei alleen: ‘Jij denkt zeker dat je mijn leven hebt gered, maar het is het lot geweest. Zij daarboven vinden dat ik nog even wachten moet.’
Over het pijnlijke treffen op de Drakenburgh spraken we nauwelijks. Zij bleef volhouden dat ik me daar zwaar misdragen had tegenover Adelbert, die zoveel voor haar deed, en dat zij geheel uit eigen vrije wil naar het ziekenhuis was gegaan. E. had ik gezegd dat ik haar niet meer in ons huis wilde zien, omdat ze ertoe had bijgedragen dat mijn vrouw in levensgevaar was geraakt. ‘Maar het is toch mijn keuze geweest?’, gilde Flora zich beklagend dat door mijn toedoen al haar macrobiotische vrienden van haar vervreemd raakten.
Dat was het punt. Het was haar keuze geweest, van minuut tot minuut, van week tot week, drie jaar lang, tot ze door Adelbert – bang dat haar aanwezigheid in zijn vesting hem in juridische problemen zou brengen – bij een ziekenhuis werd afgeleverd, waar haar door een nieuwe vriendin een antroposofische gynaecoloog was aangeraden. Alles was haar keuze geweest.
Maar tegelijk had zij zich laten leiden door een blinde angst voor de dokter. Die zou haar van haar baarmoeder beroven, bloedtransfusie verrichten en daardoor haar bestaan beheksen. Onder een kwade macht zou ze gesteld worden door de artsen. Een macht erger dan de dood. Zij zou haar leven niet langer beheersen, zoals zij gewend was te doen met bruine rijst en gomasio. Die angst ging zo ver dat niets haar vrije keuze is geweest. De keuzen, voor weer een nieuwe macrobiotische stap, voor het opnieuw uitstellen van het onvermijdelijke, het waren keuzes binnen de grenzen van haar angst.
De macrobiotiek heeft haar in de greep van de doktersangst gehouden. Deze dogmatiek rechtvaardigde niet alleen haar angst, maar gaf haar bovendien de illusie dat er genezing mogelijk was zónder duivelse dokter. Ik stond keer op keer tegenover de macrobioten, de voeders en exploitanten van haar angst. Financiële exploitatie niet zozeer, maar morele en ideologische. De macrobiokolonel gebruikt de doktersangst om de betrokkene in te zetten als proefkonijn voor zijn quasi-medische hersenspinsels. Hij gebruikt de menselijke onvolmaaktheid om de oorzaak van het falen van zijn geneeswijze steeds weer bij de patiënt en diens verwanten te leggen, die zijn adviezen niet goed genoeg hebben gevolgd.
Is Flora zijn enige slachtoffer geweest? Volgens onze huisarts, A. Dekkers, zeker niet.
‘Ik moet op de hoge zandgronden gaan wonen’, meende zij, na weer een onderzoek. Met de gezondheid ging het goed. Na zoveel ellende was zij weer volop actief met de kinderen. Maar de theorie dat het leven onder Nieuw Amsterdams Peil een yin dimensie in haar leven was, die de kanker begunstigde, dreef haar gedachten naar de volgens macrobioten zoveel yangere hogere gebieden. Omdat zij aan een volgens Kushi yin vorm van kanker leed, zou dat het evenwicht heilzaam herstellen.
Ik voelde er geen fluit voor. ‘Dan moeten we maar scheiden’, sprak zij aan het fornuis, roerend in de misosoep.
Ik zag haar voor me als de uitdagende zangeres die zij eens geweest was, als de tedere moeder en als minnares. Toen pakte ik op een ochtend een extra tas.
Dit had ik eerder kunnen doen, schreef ik in mijn dagboek. Maar als ik het eerder had gedaan dan was zij nu niet in redelijke gezondheid geweest en dan hadden de kinderen zonder moeder gezeten. Ik had het juiste moment ervoor gekozen. Het lastigste probleem van mijn leven had ik uiteindelijk een positieve wending gegeven en nu stond ik mezelf toe me ervan te bevrijden.
‘Het is net een droom’, zei zij, toen ik twee jaar later aan haar bed verscheen. Zelf zat ze ernaast, haar blik gevestigd op haar knieën. De morfine verdoofde haar pijn amper. Luisteren naar muziek schonk haar geen genot. Ik legde mijn handen op haar magere schouders; haar haar, eens blond en weelderig, was kort en dor en ik moest eraan denken hoe haar in de pan as kan worden. Voor het eerst na twee jaar van scheiding en bitterheid zag ik haar ogen, die rond de pupillen geelachtig geworden waren. Die ogen keken me even onderzoekend aan en richtten zich weer op haar knieën. Haar hoofd zakte schokkend in dezelfde richting.
Ik heb haar, met een tong van leer, bedankt voor mijn dochter, die nu bij mij woont. In de voorkamer zag ik, in een gewreven houten kast, de boeken over macrobiotiek op ooghoogte, als bewijsmateriaal voor de doodsoorzaak. Stilzwijgend beloofde ik haar dat ik de volgende keer geen drie jaar zal wachten voor ik de klap uitdeel.
Dit artikel verscheen ook in Trouw van 5 september 1998.
Uit: Skepter 11.3 (1998)
English translation: Flora’s death