Krimpende correlaties

Parapsychologen tussen de grachten

door Rob Nanninga – Skepter 7.3 (1994)

BEGIN augustus kwamen Europese en Amerikaanse parapsychologen vier dagen bijeen in de Universiteit van Amsterdam voor het jaarlijkse congres van de Parapsychological Association. Er werden meer dan 50 papers gepresenteerd, die keurig staan afgedrukt in de 500 pagina’s dikke congresbundel. De meeste aandacht ging dit jaar uit naar de ganzfeldexperimenten, die dank zij de psycholoog Daryl Bem de wereldpers haalden.

Twintig jaar geleden publiceerde de in 1992 overleden Amerikaanse parapsycholoog Charles Honorton zijn eerste ganzfeldexperiment. Hij ging uit van de veronderstelling dat paranormale signalen moeilijk tot ons bewustzijn doordringen omdat ze doorgaans worden overstemd door zintuiglijke indrukken. Om dit probleem te ondervangen liet Honorton zijn proefpersonen via een hoofdtelefoon luisteren naar ‘witte ruis’ en bedekte hij hun ogen met halve pingpongballen waarop een rode lamp werd gericht. De proefpersonen kregen op deze wijze voortdurend dezelfde zintuiglijke indrukken, waarin geen structuur te ontdekken viel. Dit zogenoemde Ganzfeld heeft ongeveer hetzelfde effect als het uitschakelen van zintuiglijke stimuli.

De proefpersonen raken na enige tijd in een ontspannen toestand waarin zij imaginaire beelden beginnen te zien. Ze krijgen de opdracht om gedurende een half uur alles te beschrijven wat ze ervaren. Tegelijkertijd zit er in een andere kamer een zender die zich concentreert op een toevallig gekozen afbeelding. Na afloop krijgt de proefpersoon vier afbeeldingen te zien en moet hij aangeven welke daarvan het meest overeenkomt met zijn ganzfeldervaringen. Hij heeft 25 procent kans om het plaatje te kiezen dat eerder door de zender is bekeken.

Verscheidene parapsychologen namen de ganzfeldmethode over, en na tien jaar onderzoek stelde Honorton vast dat de proefpersonen gemiddeld niet één op de vier maar één op de drie keer de juiste doelvoorstelling kozen. De meeste experimenten leverden weliswaar geen statistisch significant resultaat op, maar dat kwam volgens Honorton doordat het aantal sessies doorgaans te klein was. Als er bijvoorbeeld maar 60 sessies worden uitgevoerd, dan kan een resultaat van 20 treffers (33%) niet opmerkelijk worden genoemd. De kans dat 600 pogingen toevallig 200 treffers opleveren (eveneens 33%), is daarentegen bijzonder klein. Door alle resultaten bij elkaar op te tellen, kon Honorton (1985) aantonen dat er inderdaad iets bijzonders aan de hand was.

Decline-effect

Helaas heeft de oorspronkelijke ganzfeldmethode sinds 1985 steeds minder opgeleverd. Zo presenteerden Kanthamani en Broughton, verbonden aan het Institute of Parapsychology in Durham, tijdens het PA-congres de resultaten van 352 ganzfeldsessies die vanaf 1986 waren uitgevoerd. Het scoringspercentage bedroeg slechts 27,6 procent. Het Parapsychologisch Instituut in Utrecht, waar 150 ganzfeldsessies plaatsvonden, boekte nog minder resultaat, zodat er van het oorspronkelijke psi-effect niets meer schijnt over te blijven. Ook in het verleden hebben parapsychologen al dikwijls te maken gehad met dit zogenaamde ‘decline’ (afname) effect: onderzoeksmethoden die aanvankelijk succesvol waren, bleken na een jaar of tien niet goed meer te werken. Psi-effecten zijn kennelijk niet krimpvrij.

Het is mogelijk dat de experimenten minder opleveren naarmate ze onder beter gecontroleerde omstandigheden worden uitgevoerd. Volgens Honorton was er geen verband tussen de kwaliteit van de experimenten en de uitkomsten, maar de Nederlandse parapsycholoog Dick Bierman betwijfelde dat. Hij wees erop dat de kwaliteit van een experiment wordt beoordeeld op basis van het onderzoeksrapport, en dat is vaak minder gedetailleerd wanneer het experiment niet succesvol was. Als er geen psi-effect wordt gevonden, lijkt het niet zo noodzakelijk om alle controlemaatregelen uitvoerig te beschrijven, zodat de kwaliteit van de mislukte experimenten wordt onderschat.

Het decline-effect zou ook een andere oorzaak kunnen hebben. Misschien verliezen parapsychologen hun enthousiasme als ze voortdurend hetzelfde experiment moeten uitvoeren. Of misschien is het decline-effect juist een eigenschap van psiverschijnselen. Volgens de Duitse parapsycholoog Walter von Lucadou manifesteren psi-effecten zich als niet-lokale correlaties (een begrip uit de kwantummechanica) die niet kunnen worden gebruikt om informatie over te dragen. Daarom verdwijnen de effecten wanneer men ze probeert te beheersen. De psi-effecten laten zich niet op één plaats vastleggen en duiken steeds weer elders op.

Bierman betoogde dat de resultaten van de Nederlandse ganzfeldexperimenten geheel in overeenstemming zijn met Von Lucadous theorie. Hoewel het scoringspercentage niet van de kansverwachting (25%) afweek, leek het sterk samen te hangen met de uitkomsten van een psychologische vragenlijst (de NEO-PI). De proefpersonen die volgens dit meetinstrument het meest open stonden voor hun innerlijke gevoelens, bleken een score van 47 procent te hebben behaald. Von Lucadou voorspelde echter dat deze correlatie niet kon worden gebruikt om succesvolle proefpersonen van te voren te selecteren. Hij kreeg gelijk, want toen men het ganzfeldexperiment herhaalde met een groep ‘open’ proefpersonen, bedroeg hun score nog maar 20 procent.

Go on!

Bij de bovengenoemde experimenten gebruikte men afbeeldingen die door een zender werden bekeken. Honorton kwam op het idee de plaatjes door korte videofragmenten te vervangen. In 1990 rapporteerde hij dat deze methode betere resultaten oplevert: 190 sessies met bewegende videobeelden resulteerden in 77 treffers (40%), terwijl 165 sessies met stilstaande beelden slechts 45 treffers opleverden (27%). Honorton had zijn experimenten bovendien volledig geautomatiseerd, zodat skeptici er weinig op aan te merken hadden. Desondanks ontdekte de Britse parapsycholoog Richard Wiseman, die op het PA-congres als advocaat van de duivel optrad, een mogelijk lek in de proefopstelling.

Op de plattegrond van Honortons laboratorium kunnen we zien dat de ontvanger in een geluiddichte kamer zat. Hij stond echter via een intercom in verbinding met de proefleider. Ook de zender, die in een andere kamer zat, kon via zijn hoofdtelefoon horen wat de ontvanger zei. Na afloop kreeg de ontvanger vier videofragmenten te zien waaruit hij met hulp van de proefleider de juiste probeerde te kiezen. Het was uitgesloten dat hij via zijn zintuigen informatie van de zender had ontvangen. De proefleider kon daarentegen wel iets hebben opgevangen.

Wiseman schetste het volgende scenario. De ontvanger beschrijft zijn ervaringen terwijl de zender naar de video kijkt. Op een gegeven moment beschrijft hij toevallig iets dat met de video overeenstemt. De zender, die hem via zijn hoofdtelefoon kan horen, wordt hierdoor zo enthousiast dat hij hard ‘Go on!’ roept of met zijn voeten op de vloer stampt. Deze feedback wordt door de proefleider opgepikt en stelt hem in staat de ontvanger tijdens de beoordelingsfase in de juiste richting te sturen. Ook Honorton had al opgemerkt dat zenders soms de neiging hadden om de proefpersonen hardop aan te moedigen, hoewel dat niet was toegestaan. Om ongewenste geluiden tegen te houden bedekte hij de wanden van hun kamer met een 10 centimeter dikke laag Sonex, maar Wiseman ontdekte dat dit materiaal ongeschikt was. De fabrikant vertelde hem dat Sonex in opnamestudio’s wordt gebruikt om geluid te absorberen, zodat het niet via de wanden terugkaatst. Het houdt bijna niets tegen!

Hoeveel geluid er uit de kamer van de zender kon komen, is niet meer na te gaan, want Honortons laboratorium is inmiddels afgebroken. Op basis van voorzichtige schattingen kwam Wiseman tot de conclusie dat de eventuele kreten van de zender onder ideale omstandigheden nog net hoorbaar zouden zijn geweest. Het lijkt zeer onaannemelijk dat de proefleider ze bewust heeft opgevangen, omdat ze werden overstemd door andere geluiden, waaronder de vrij rumoerige ventilator van zijn computer. We kunnen echter niet uitsluiten dat er sprake was van onbewuste (subliminale) waarneming.

Achteraf beschouwd is het merkwaardig dat men de zender niet in de akoestisch geïsoleerde kamer heeft geplaatst. Hij was de enige die niet hoorbaar mocht zijn omdat hij wist welke video er werd vertoond. De ontvanger stond daarentegen via de intercom in contact met de proefleider en luisterde bovendien naar een sterk ruissignaal. Er was dus eigenlijk geen reden om hem zo goed te isoleren.

Beeldkwaliteit

Misschien zaten er nog andere sensorische lekken in Honortons experiment. Zo was het niet verstandig om de videorecorder bij de proefleider in de buurt te plaatsen. Hoewel de display niet zichtbaar was omdat er een stuk karton voor was geplaatst, kon de proefleider horen hoe de band automatisch heen en weer werd gespoeld. Het is niet ondenkbaar dat hij door de verschillen in spoeltijd aanwijzingen verkreeg omtrent de identiteit van het vertoonde fragment. Bovendien kon hij eenvoudig bedrog plegen door achter het karton te kijken. Wie de bedrogshypothese prefereert, moet echter aannemen dat Honorton niet de enige bedrieger was, want hij werkte samen met andere experimentators die eveneens goede resultaten boekten.

Hyman (1994) deed een vreemde ontdekking. Hij telde het scoringspercentage onder de videoclips die voor de eerste keer als doelwit fungeerden en kwam uit op bijna 24 procent. De sessies waarbij een videoclip werd aangeboden die toevallig al eerder (meestal meerdere malen) als doelwit had gediend, resulteerden daarentegen in 39 procent treffers. Dit zou erop kunnen wijzen dat je aan de kwaliteit van de videobeelden enigszins kon zien of deze vaker waren afgespeeld (al noemt Hyman deze hypothese niet). Het is daarbij relevant om te weten dat de videoclip die door een toevalsgenerator als doelwit werd uitgekozen, tijdens de ganzfeldsessie zes keer aan de zender werd vertoond.

Gelukkig zijn de geluidsbanden met de ganzfeldervaringen van de proefpersonen bewaard gebleven, zodat ze door onafhankelijke beoordelaars met de videoclips kunnen worden vergeleken. Deze beoordelaars lezen het uitgetypte ganzfeldverslag en maken op basis daarvan een keuze uit de vier clips die de proefpersoon te zien kreeg. Als dat een significant aantal treffers oplevert, mogen we aannemen dat het gemeten effect daadwerkelijk in de ganzfeldervaringen zit. Uiteraard dient men wel een nieuwe band te gebruiken en mogen de beoordelaars niet bekend zijn met Honortons onderzoeksverslag, want daarin worden verscheidene sessies beschreven.

De bekende psycholoog Daryl Bem vertelde op het PA-congres dat hij alle sessies binnenkort opnieuw zal laten beoordelen (1). Hij heeft goede hoop dat dit een overtuigend resultaat zal opleveren. Bem raakte via Honorton in de ganzfeldstudies geïnteresseerd en schreef er samen met hem een belangrijk artikel over dat begin dit jaar in het gezaghebbende tijdschrift Psychological Bulletin verscheen (Bem & Honorton, 1994). Hij acht het onwaarschijnlijk dat subtiele zintuiglijke aanwijzingen een rol hebben gespeeld, maar realiseert zich dat zijn skeptische collega’s het bestaan van psi nog onwaarschijnlijker vinden.

Laagterecord

Zoals we hebben gezien leveren de experimenten met afbeeldingen steeds minder treffers op, maar met bewegende videoclips schijnt het nog wel te lukken. Kathy Dalton rapporteerde dat een recent experiment in het goed beveiligde ganzfeldlaboratorium in Edinburgh 32 treffers uit 97 pogingen opleverde (33%, p <0,05). Het bleek niet uit te maken of er tijdens het experiment al of niet een zender aanwezig was. Wel kwam er een sterk proefleidereffect aan het licht: de 42 sessies die Dalton voor haar rekening nam, resulteerden in veel meer treffers (48%) dan die van haar collega’s, Bob Morris en Deborah Delanoy. Dalton schijnt een begenadigd ganzfeldonderzoekster te zijn, want eerder had zij ook in Durham al succes geboekt. Bob Morris, die de Koestler-leerstoel voor parapsychologie bekleedt, probeert nu de kunst van Kathy af te kijken door alle bandopnamen van haar sessies te analyseren.

In Edinburgh gebruikte men twee videorecorders (één voor de zender en één voor de ontvanger) die in een aparte kamer stonden opgesteld. Bovendien zat de zender ongeveer 25 meter van de anderen verwijderd. Richard Wiseman werkte mee aan de proefopzet, die waterdicht lijkt. Skeptici die naar een normale verklaring zoeken, komen hier in de problemen. Ze kunnen alleen nog maar hopen dat de score toevallig zo hoog was of dat Kathy Dalton als een geraffineerde bedriegster zal worden ontmaskerd.

Het proefleidereffect dat Dalton ten toon spreidde, vormt van oudsher een belangrijk obstakel voor de voortuitgang van de parapsychologie. Parapsychologen willen de veronderstelde psi-effecten graag beter leren begrijpen door allerlei theorieën te toetsen, maar dat lukt niet goed zolang de identiteit van de experimentator de belangrijkste variabele is. Zo schenen vier (post)doctoraal studenten (Williams et al., 1994) die in het Koestler-lab gezamenlijk een ganzfeldonderzoek uitvoerden, last te hebben van hun eigen aanwezigheid. Ze scoorden een laagterecord met 5 treffers uit 42 pogingen (12%). Naar hun oordeel was dat aan de slechte onderlinge sfeer te wijten, maar het lijkt me niet uitgesloten dat die juist het gevolg was van de slechte resultaten. (2)

De ganzfeldmethode is door de vele beveiligingsmaatregelen inmiddels zo gecompliceerd geworden dat hij niet gemakkelijk in ieder laboratorium kan worden getest. Bem pleitte er daarom voor alle overbodige ballast overboord te zetten. Zo is het gebruik van een zender, naar hij vermoedt, slechts een bijgeloof. Bem is van plan een ganzfeldonderzoek uit te voeren waarbij een groep ervaren meditatiebeoefenaars de opdracht krijgt zich voor te stellen welke video ze later te zien zullen krijgen. Voor zo’n experiment heb je geen geïsoleerde kamers nodig. Bovendien kan het een bewijs voor precognitie (voorschouw) opleveren. En als dat eenmaal is aangetoond, dan is telepathie niet zo wonderbaarlijk meer.

Noten

1. Voor zover ik weet heeft Bem zijn herbeoordeling van de autoganzfeldstudies nooit gepubliceerd.
2. Zie skepsis.nl/honorton/ voor meer informatie over de nieuwste resultaten.

Literatuur

Bem, D.J. & Honorton, C. (1994). Does psi exist? Replicable evidence for an anomalous process of information transfer. Psychological Bulletin, 115, p.4-18.

Bierman, D.J. (red.) (1994). Proceedings of presented papers: PA 37th Annual Convention. University of Amsterdam.

Honorton, C. (1985). Meta-analysis of psi ganzfeld research: a response to Hyman. Journal of Parapsychology, 49, p.51-91.

Honorton, C., et al. (1990). Psi communication in the Ganzfeld. Journal of Parapsychology, 54, p.99-139.

Hyman, R. (1994). Anomaly or artifact? Comments on Bem and Honorton. Psychological Bulletin, 115, p.19-24.

Williams, Carl, Chris A. Roe, Ian Upchurch & Tony R. Lawrence (1994). Senders and geomagnetism in the autoganzfeld. In Proceedings of presented papers: PA 37th Annual Convention, p. 429-438. University of Amsterdam.

Uit: Skepter 7.3 (1994)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Rob Nanninga was hoofdredacteur van Skepter van 2002 tot 2014