Elastieklopers en trommelaars

De praktijk van bedrijfstrainingen

door G.C. Molewijk – Skepter 21.1 (2008)

[lezing Skepsis Congres 2008]

W.F. Hermans heeft ooit een essaybundel uitgegeven met de titel Door gevaarlijke gekken omringd. U bent het ongetwijfeld met die titel eens, maar bekijkt u het vandaag toch even iets milder. Het is immers redelijk om de mogelijkheid open te houden dat we niet alleen door gevaarlijke, maar ook nog eens tegelijkertijd door ongevaarlijke gekken worden omringd.

U weet dat het bedrijfsleven en de overheid veel geld uitgeven aan cursussen en bijzondere activiteiten. In onze tijd zijn werkelijk overal cursussen voor, maar het is zeer de vraag of dat goed voor ons is. Veel cursussen en activiteiten beogen bijvoorbeeld om werknemers holistisch te laten uitgroeien, om hun laterale denken te verbeteren, om hun transversale denken te verbeteren, om ‘quantummanagement’ in te voeren of om samenwerking te bevorderen. Heel veel op dit gebied riekt sterk naar pseudowetenschap, fratsen in de sfeer van new age of meer traditioneel kermisvermaak.

Ik heb jaren gewerkt bij een groot administratiekantoor waar de directie dol was op dit soort activiteiten, vooral nadat er een fusie had plaatsgevonden. Ik mocht niet alles van nabij meemaken, maar ik heb mij wel jarenlang als een cultureel antropoloog kunnen opstellen en in die hoedanigheid heb ik collega’s over hun ervaringen bevraagd. Daardoor kan ik u vandaag iets vertellen wat bij het onderwerp van dit congres aansluit.

Jongleren

Kort nadat de fusie had plaatsgevonden, wilde de directie het niveau van samenwerken in het nieuwe bedrijf verhogen. Die samenwerking zou worden belemmerd door een veronderstelde neiging om aan gewoonten van voor de fusie vast te houden. Om dit te verbeteren werd een jongleur in de arm genomen. Deze deskundige vervoegde zich op het kantoor, riep een aantal collega’s uit de managementssfeer bijeen en legde uit welke voordelen er aan het volgen van zijn cursus verbonden waren.

Ten eerste zou jongleren overal goed voor zijn. De wetenschap had aangetoond dat beide hersenhelften door jongleren beter gaan samenwerken en daar profiteert iedereen uiteraard blijvend van. Verder bevond iedereen die jongleert zich in goed gezelschap, want het moest gezien hun prestaties, als bijna zeker worden beschouwd dat bijvoorbeeld Michelangelo en Einstein ook hadden gejongleerd. Hij voorspelde zelfs dat het in de nabije toekomst normaal zou worden dat een directie gasten al jonglerende ontvangt.

Ten tweede zou jongleren het door de directie genoemde probleem oplossen. Omdat men met jongleren ballen opgooit en dus loslaat, zouden de deelnemers gaan beseffen dat ze oude gewoonten van voor de fusie moesten loslaten. Die symboliek was voor iedereen te begrijpen. Nu kunt u tegenwerpen dat tijdens het jongleren de andere hand ballen opvangt en vastpakt. U vreest wellicht dat de symboliek daarvan cursisten kan laten denken dat vasthouden aan oude gewoonten ook goed is. De deskundige wist echter met zekerheid dat de opgooiende hand wel een symbolische werking heeft, maar de vangende hand niet. Alles was dus in orde.

Trommelen in Artis

Na het jongleren met managers werd alles breder aangepakt. Het hele personeel toog naar de Amsterdamse dierentuin Natura Artis Magistra en werd voorgesteld aan een dame die trommels uitdeelde en vertelde dat iedereen door samen te trommelen beter zou gaan begrijpen dat samenwerking essentieel is om goed werk af te leveren. Er zal immers nooit mooie muziek ontstaan als iedereen op eigen houtje trommelt. Bovendien hadden veel grote bedrijven het personeel ook al laten trommelen en dat was nooit gebeurd als trommelen niet effectief is. In de Olivier B. Bommelverhalen lezen we dan: ‘Zeg nu zelf, Tom Poes!’ Na enige oefening lukte het inderdaad om het personeel een soort melodie te laten trommelen.

Veluwse elastieklopers

Na het jongleren en trommelen werd een deel van het personeel met een Veluwse elastiekloper geconfronteerd. Dat ging als volgt: men gaat naar de Veluwe en gaat daar naast elkaar staan. Ieders rechterbeen wordt dan met een stuk elastiek met het linkerbeen van de buurman verbonden. U begrijpt natuurlijk welke gedachte hier achter zit. Wie nu voorwaarts wil gaan, merkt dat dit alleen kan door met belendende collega’s samen te werken. Na enig proberen lukte het om enkele collectieve pasjes te maken.

Schoenzoolvergelijken

De mogelijkheden om het samenwerken te verbeteren waren daarmee niet uitgeput. Zo ging een aantal managers samen een vlot bouwen. Voor het personeel werd echter iets originelers bedacht. Er werd een middag georganiseerd waarop een externe deskundige iets met kernwaarden en samenwerking zou doen. Om het personeel van het belang hiervan te doordringen, stelde deze deskundige voor om eerst de schoenzolen te vergelijken. Dat ging zo: u vormt met een buurman een groepje van twee en u vergelijkt uw schoenzolen. Wie van u de grootste maat heeft, doet zijn rechtervuist dicht en de ander probeert die dichte vuist open te krijgen.

Nadat het personeel dit had mogen proberen, onthulde de deskundige dat er drie menstypen bestaan. Deze waren gemakkelijk te herkennen: zij die hadden gepoogd om met enig geweld de vuist van de ander te openen, zij die geld hadden geboden om de ander te bewegen de vuist te openen en zij die daar netjes om hadden gevraagd. Men kan deze groepen als cafévechters, omkopers en nette mensen aanduiden. Helaas bleek de zaal vooral met menstype 1 gevuld te zijn. De deskundige betreurde dat, maar legde uit dat door dit soort activiteiten ieders kijk op zichzelf en de ander toch werd verdiept en dat was altijd goed voor de samenwerking.

Damesdragen

Specifieke groepen kregen soms extra aandacht. Zo mocht onze ambtelijk secretaris van de ondernemingsraad, een dame, meedoen aan damesdragen. Dat gaat zo: een aantal mannelijke collega’s draagt de dame een eind verder, over een boomstronk of hek, en zorgt ervoor dat ze de grond niet raakt. Hierdoor worden althans de heren geoefend om voortaan beter samen te werken. De dame inspireert slechts, zodat die mogelijk nog een eigen cursus moet volgen om op hetzelfde verhoogde niveau van samenwerken uit te komen.

Reflectiewandelen

Deze ambtelijk secretaris vertelde mij ook over reflectiewandelen. Dit betekent dan men een cursus, bijvoorbeeld over samenwerken, onderbreekt door onder leiding van een deskundige een eind te gaan wandelen. Het is daarbij de bedoeling dat iedereen verplicht zwijgt. Zo is iedereen beter in staat om tijdens de wandeling innerlijk te reflecteren op hetgeen tijdens de cursus naar voren is gebracht.

Zij wist verder dat er ook andere technieken bestaan om die innerlijke reflectie tot stand te brengen, bijvoorbeeld door begeleid te gaan wandelen en verplicht te praten over wat in de cursus is verteld. Dit is interactief reflectiewandelen. Als dit congres zo’n cursus zou zijn, dan zou u vanmiddag een al dan niet interactieve reflectielunch aangeboden krijgen.

De ambtelijk secretaris kende ten slotte collega’s die koeien hadden geknuffeld of geschilderd of die bij Schoorl op weer een heel andere manier hadden gewandeld, namelijk met een blinddoek voor. Het was daarbij de bedoeling geweest om commando’s van niet-geblinddoekte collega’s blindelings op te volgen. Zo werd het vertrouwen tussen die collega’s vergroot en dat was uiteraard goed voor hun samenwerking.

Schoorl is overigens een plaats waar veel gebeurt. Toen ik er een aantal weken geleden een fietstocht maakte, overigens niet in reflectieverband, sprak ik iemand die vertelde dat overheden en bedrijven in die omgeving ook regelmatig aan boomknuffelen doen. Of er à la prinses Irene ook met bomen wordt gepraat, wist zij niet.

Wat moeten we hiervan denken?

Dames en heren, wat moeten we van deze ervaringen denken? Als lezer van Skepter behoort u het niet vreemd te vinden dat er mensen zijn die dit soort activiteiten bedenken en propageren. U kunt weten dat het bedenken, verspreiden en herkauwen van zinloze, vaak potsierlijke en aantoonbaar onjuiste of irrelevante bedenksels onafgebroken doorgaat, dag in dag uit, vanaf de Neanderthaler tot heden. Als u dit wilt stoppen, dan zult u de huidige mensheid toch echt door een andere moeten vervangen. Deze realiteit zult u moeten accepteren.

Het is echter tot op zekere hoogte soms wel mogelijk om een belemmering op te werpen als er pogingen worden gedaan om deze bedenksels bij overheden, bedrijven of onderwijsinstellingen te laten doordringen. U zult dan meestal de top moeten overtuigen, hoe lastig dat ook is. Ik had zo’n vijfhonderd collega’s. De meesten daarvan lieten zich sceptisch over jongleurs cum suis uit. Niemand verzocht om de introductie van jongleurs. Van hun activiteiten werd geen rendement verwacht of geconstateerd. Geen van deze collega’s had echter de macht om jongleurs uit het bedrijf te weren.

Zelfs leidinggevenden die deze activiteiten bij hun afdelingen moesten aanprijzen, onthulden in privégesprekken er weinig heil in te zien. Opvallend was dat Emile Ratelband vaak als ijkpunt fungeerde. Meermalen vertelde iemand mij dat hij niets in de geplande activiteit zag, maar wel mee zou doen ‘tenzij het net zo erg zou worden als bij Ratelband’.

Openlijk protest kwam voor, maar bijna alleen van enkelingen die bij de directie toch al niet als favoriet golden. Zo vond de jongleur het nodig dat tijdens zijn uitleg iedereen op de grond ging zitten omdat dit de deelnemers een basaler gevoel zou geven. Eén collega weigerde met het argument dat heren nu eenmaal niet op de grond behoren te zitten. De rest schikte zich en nam op de vloer plaats. Overigens heeft de vloerweigeraar daarna wel met het jongleren meegedaan.

Op de Veluwe kreeg de hopman bij het elastieklopen te maken met een collega die de onzin niet meer kon verdragen en zich met een kwaad gezicht achter een krant terugtrok. De rest deed braaf mee.

Met het schoenzoolvergelijken mocht ik meedoen en dat bood de mogelijkheid voor een sociologisch experiment. Toen de zaal zich gereed maakte om de zolen te vergelijken, haakten mijn buurvrouw en ik gematigd demonstratief af. Dit werkte aanstekelijk en direct daarna werd in onze omgeving het schoenzoolvergelijken door meerdere collega’s ijlings gestaakt. Maar de meesten voltooiden de hun gegeven vergelijkingsopdracht.

Naar mijn idee deden de meeste collega’s om de volgende redenen steeds weer mee. Hoewel ze de activiteiten dus niet serieus namen, zagen ze er ook geen kwaad in. Ze ervoeren alles in de eerste plaats als een spelletje, als een soort vermaak waarop men tijdens personeelsuitjes ook wel wordt getrakteerd of dat men op de televisie ziet wanneer Paul de Leeuw met een zaal bezig is. Er was dan ook altijd veel gelach en gegiechel te horen. Overigens vond een minderheid het vreselijk om mee te doen en sommigen hadden er letterlijk slapeloze nachten van.

In de tweede plaats heeft een groot deel van het personeel gewoonlijk meer vertrouwen in de directe collega’s dan in leidinggevenden of de directie. Er bestaat een algemene vrees dat wordt bijhouden wie er zogenaamd lastig is en wie niet en wie als lastig bekend staat, zal merken dat dat ooit tegen hem wordt gebruikt. Velen durven zich daarom niet eens voor een ondernemingsraad verkiesbaar te stellen. Ofschoon de Nederlandse staat rechtsbescherming voor het individu biedt, moet u dit soort angsten in het onderlinge sociale verkeer niet onderschatten.

In de derde plaats is er bij velen geen gebrek aan verstandelijke vermogens, maar wel aan oefening in kritisch denken en aan kennis inzake kwesties waarover u in Skepter kunt lezen en waarover de Stichting Skepsis congressen houdt. De meesten hebben geen wetenschappelijke of kennistheoretische achtergrond en zijn niet geoefend om in het openbaar te discussiëren. Ze vinden dat doodeng en hebben geen goed verweer tegen een gladjanus van een extern bureau die hen vertelt dat jongleren de unificatie der hersenhelften bevordert. De meesten zijn daarnaast te beleefd om publiekelijk te laten merken dat ze een jongleur vooral als een kermisklant beschouwen, ook als die zijn activiteiten als een vorm van management omschrijft.

De redenen waarom leidinggevenden meededen waren vergelijkbaar. Ook zij hadden geen zin in moeilijkheden met de directie. Die stelde vaak budget ter beschikking en leidinggevenden die dat niet aanwendden vreesden meer lastige vragen te krijgen dan wanneer zij dat geld gebruikten om te gaan elastieklopen. Daar komt bij dat ze niet snel het gevoel zouden krijgen voor gek te staan omdat dit soort activiteiten in ons land bij overheden en bedrijven nu eenmaal gangbaar is. Ten slotte is het niet zo moeilijk om ten behoeve van het sociaal jaarverslag deze activiteiten in een mooi verhaal tot iets nuttigs om te goochelen. Men hoeft alleen maar het gangbare jargon uit personeels- en managementsbladen enigszins te kennen. Eigenlijk is hier dus sprake van intellectuele corruptie.

Een slotwoord. Als iemand mij vraagt hoe men kan weten of de economie van Nederland er goed voorstaat, dan zeg ik: let niet op de AEX-index en dat soort zaken, maar gebruik een betere indicator. Zoek uit hoeveel bedrijven en overheden aan elastieklopen, jongleren en trommelen besteden. Is dat bedrag hoog, dan gaat het goed met de economie.

En worden we nu door gevaarlijke of ongevaarlijke gekken omringd, of door beide? Eerlijk gezegd kan ik deze groepen nog steeds niet altijd goed onderscheiden. Mijn verhaal ging denk ik vooral over ongevaarlijke potsenmakers, maar als die meer status krijgen door opdrachten van overheden en bedrijven, en als hun activiteiten zich daardoor uitbreiden, dan werken die activiteiten mee aan het ontstaan van een intellectuele regressie, aan een verlaging van ons Bruto Nationaal Verstand (Bruto Nationaal Denkvermogen). Een bloeiende economie bevordert dus een intellectuele regressie. Zo hebben echter de huidige kredietcrisis en de dreigende economische stagnatie mogelijk een goede uitwerking op ons BNV. Een hinderlijke paradox om over na te denken.

Uit: Skepter 21.1 (2008)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

G.C. Molewijk is historicus