Een onberekenbare poltergeist
Het onderzoek naar de klopgeest van Druten
door Rob Nanninga – Skepter 9.1 (1996)
VORIG jaar mei spookte het bij de familie Polat in het Gelderse dorpje Druten. Stenen en kluitjes aarde vlogen spontaan door de kamer, voorwerpen vielen vanzelf op de grond, ramen werden ingegooid en een karaf met water sloeg een gat in de deur van het toilet. Buurman Janssen vertelde dat hij zich kapot was geschrokken toen er in de slaapkamer van Çetin, de vijftienjarige zoon des huizes, plotseling zand naar beneden kwam. Hij zocht het op in de encyclopedie, onder poltergeist: ‘En daar stond precies wat hier gebeurt.’
Poltergeistverschijnselen behoren tot het onderzoeksterrein van de parapsychologie. Ze worden toegeschreven aan spontane uitbarstingen van psychokinese waarvan de dader zich niet bewust is. De destructieve krachten fungeren naar schijnt als een uitlaatklep voor opgekropte agressie. Ze manifesteerden zich meestal rond pubers die blootstonden aan grote psychosociale spanningen. De meerderheid van deze jongeren woonde niet bij hun ouders. Ze waren in veel gevallen ondergebracht in pleeggezinnen waar ze zich niet thuisvoelden. De fenomenen laten zich moeilijk onderzoeken omdat ze zich zelden voordoen in het bijzijn van kritische waarnemers. Zo schreef de Duitse parapsycholoog prof. Hans Bender dat hij de indruk kreeg dat intelligente krachten hem voor de gek probeerden te houden omdat de verschijnselen steeds optraden wanneer hij ze niet goed in het oog had. Video-opnamen leveren nooit wat op en er zijn ook bijna geen getuigen die menen te hebben gezien dat een voorwerp zich spontaan verplaatste. De voorwerpen worden pas waargenomen wanneer ze plotseling ergens uit de lucht komen vallen.
Op heterdaad
De bekendste Amerikaanse ‘poltergeist’ was in 1984 actief in Columbus, Ohio. De oorzaak was de veertienjarige Tina Resch, die door een pleeggezin was geadopteerd. Ze had veel emotionele problemen en was op zoek naar haar ware ouders. Op een foto die wereldwijd werd verspreid, is te zien hoe Tina verschrikt in een stoel zit terwijl een telefoonhoorn voor haar langs vliegt. De persfotograaf vertelde later dat hij zijn blik opzettelijk had afgewend toen hij de opname maakte. Hij had namelijk gemerkt dat het fenomeen zich alleen voordeed wanneer het zich onbespied waande.
Een paar dagen later werd Tina op heterdaad betrapt door een onbemande camera. De tv-ploeg was de spullen aan het inpakken, maar had de camera ongemerkt laten lopen. De beelden waren onthullend. Op een moment dat niemand naar haar keek, pakte Tina het snoer van een schemerlamp en gaf daar een ferme ruk aan terwijl ze tegelijkertijd gillend achteruit deinsde.
De parapsycholoog en gerenommeerde spokenjager Bill Roll liet zich door deze ontmaskering niet uit het veld slaan. Hij vond het heel vanzelfsprekend dat Tina de spoken soms een handje hielp. Roll rapporteerde dat er een schilderij op de grond viel toen hij met Tina in de slaapkamer stond. En terwijl hij de losgeraakte spijker met een tang weer in de muur probeerde te slaan, viel zijn cassetterecorder van de commode. Hij was ervan overtuigd dat het apparaat door een poltergeist over de rand was geduwd, hoewel hij er met de rug naartoe stond.
Roll vertelde aan de pers dat hij Tina zou helpen haar psychokinetische krachten voor positieve doeleinden aan te wenden. Vele jaren hoorde men niets meer van haar totdat zij in 1992 werd gearresteerd voor de mishandeling van haar driejarige dochtertje, die de klappen niet overleefde. Ze werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
Een andere gerenommeerde poltergeistonderzoeker was de eerder genoemde prof. Bender uit Freiburg. In 1980 promoveerde hij op 73-jarige leeftijd tot doctor in de geneeskunde. Bender dacht aanvankelijk dat hij deze titel al in 1940 had verkregen, maar een journalist ontdekte dat daar geen bewijzen voor te vinden waren. Het grootste deel van Benders proefschrift was gewijd aan een poltergeist die het had gemunt op het porseleinen serviesgoed van een winkelier in Bremen.
De bron van de verschijnselen was een vijftienjarige knaap die als jongste bediende in de winkel werkte. Twaalf jaar later, in 1977, werd hij door de politie in de kraag gevat omdat hij tientallen winkeldiefstallen had gepleegd. Het hoofd van de recherche in Bremen maakte van deze gelegenheid gebruik door hem te ondervragen over zijn poltergeistverleden. Hij kreeg een uitvoerige bekentenis los. De voormalige plaaggeest vertelde hoe zijn moeder hem tegen zijn wil in een winkel liet werken nadat hij jarenlang gezellig bij zijn grootmoeder had gewoond. Hij haatte de winkelier, die hem soms midden in de zaak een oorvijg verkocht. Uit wraak vernielde hij op listige wijze het serviesgoed in de kelder. Bender hield echter vol dat deze bekentenis vals was.
Imitatieve fraude
De poltergeist in Druten werd vorig jaar diepgaand onderzocht door dr. Hans Gerding van het Parapsychologisch Instituut te Utrecht. Volgens Gerding waren de verschijnselen een schreeuw om aandacht. Zoals bij poltergeistkinderen gebruikelijk is, had Çetin te kampen met emotionele spanningen. Hij was bij zijn moeder in Istanboel opgegroeid en zat op een islamitische kostschool toen hij in 1994 door zijn vader naar Nederland werd gehaald. Daar voelde hij zich geïsoleerd omdat hij de taal niet sprak en te maken kreeg met een stiefmoeder en twee halfzussen. Kort nadat de stiefmoeder en haar oudste dochter waren teruggekeerd van een bezoek aan Turkije, vlogen er voor het eerst stenen door de tuin. Twee dagen later vlogen ze ook door de kamer en de vrouwen liepen blauwe plekken op.
Hoewel Gerding twee dagen en een doorwaakte nacht in het spookhuis doorbracht, slaagde hij er niet in iets onverklaarbaars waar te nemen. De verschijnselen deden zich steeds voor wanneer hij niet in de buurt was. Wel zag hij hoe Çetin de deksel van een theepot sloeg en vervolgens verschrikt opzij sprong. De vader en de zus van de jongen bleken wel eens eerder zulke theaterstukjes te hebben gezien. Als ze Çetin daarop aanspraken, ontkende hij eerst om uiteindelijk lachend toe te geven dat hij de boosdoener was.
Gerding hoopte een video-opname te kunnen maken van een echt poltergeistverschijnsel, maar hij registreerde alleen een geval van bedrog. De beelden tonen hoe Çetin zogenaamd op zijn horloge kijkt terwijl hij in deze beweging uit zijn hand een steentje wegschiet dat door zijn vader wordt opgeraapt.
Gelukkig had Hans Gerding de parapsychologische literatuur goed bestudeerd zodat hij zich niet liet ontmoedigen. Hij achtte het aannemelijk dat de centrale persoon in een poltergeistgeval de verschijnselen soms doelbewust nabootst om op die manier meer aandacht te krijgen. Dat noemde hij imitatieve fraude. ‘Meldingen van bedrog zijn in de onderzoeksverslagen van poltergeistgevallen eerder regel dan uitzondering,’ schreef Gerding. Met andere woorden: wanneer iemand Çetin betrapte, was er niets bijzonders aan de hand. Maar al die keren dat hij niet werd betrapt, was er wellicht een wonder gebeurd.
Zand in de ogen
In het verslag dat afgelopen november in de Parapsychologische Nieuwsbrief verscheen, beschrijft Gerding enkele krasse staaltjes die hij uit de mond van ooggetuigen optekende. Gebeurtenis 15: ‘Vanuit de woonkamer vliegt een steen ter grootte van een half ei de keuken in. De steen slaat met kracht tegen de muur en komt terecht bovenop de afzuigkap. In zijn vlucht scheert de steen langs het hoofd van W. (de buurvrouw), die in de deuropening van de keuken staat. Als Theo de steen oppakt, voelt deze warm aan. De steen kan moeilijk gewoon gegooid zijn door Çetin of iemand anders; achter W. stond niemand.’
Men kan zich afvragen hoe de buurvrouw zo zeker wist dat Çetin de steen niet vanuit de aangrenzende woonkamer had geworpen. Gerding meende dat zij meteen achterom had gekeken, maar het lijkt aannemelijker dat haar aandacht in eerste instantie uitging naar het luidruchtige voorval in de keuken. Toen ik Gerding hierover doorvroeg, vertelde hij dat Çetin volgens de buurvrouw rustig op de bank in de kamer zat. De jongen was dus niet zo ver uit de buurt als hij in zijn verslag suggereerde.
Gerding hechtte vooral veel waarde aan de getuigenissen van twee politiemensen, maar wilde die niet aan mij ter beschikking stellen omdat het ‘klinische informatie’ betrof. Daarom zocht ik zelf contact met de agenten. Een van hen vertelde hoe hij vanuit een dakraam van het huis met een verrekijker de omgeving afspeurde. Zijn vrouwelijke collega liep ondertussen gewapend met haar portofoon over het pleintje dat achter de woning lag. Ook enkele familieleden stonden buiten op de uitkijk. Desondanks werden de achterramen van de woning bekogeld met steentjes. De herkomst van de steentjes kon niet worden vastgesteld omdat ze niet werden waargenomen. De politieman hoorde alleen de tikken tegen het raam. Zou Çetin de steentjes misschien aan de binnenkant tegen het glas hebben gegooid? Met deze mogelijkheid had men geen rekening gehouden.
Op advies van de heer des huizes ging de politieman samen met Çetin naar de slaapkamer. Daar voelde hij plotseling dat er zand in zijn gezicht kwam. Hij keek meteen naar het plafond, maar daar was niets te zien. Toen hij vervolgens naar Çetin keek, stond die met zijn handen in zijn broekzakken. Het was heel fijn zand, ongeveer zoveel als je tussen duim en wijsvinger kunt vasthouden. De politieman bekende dat hij zich inmiddels is gaan afvragen of hij wel goed heeft opgelet. ‘Stond die jongen inderdaad met de handen in de zak? Kan hij echt niets gegooid hebben?’ Omdat de verschijnselen zich onverhoeds voordeden en Çetins broekzakken niet werden doorzocht, is het moeilijk om dit met zekerheid te zeggen.
Het grootste wonder deed zich voor toen de politiemensen Çetin rond twaalf uur ‘s nachts in hun auto naar het dichtbij gelegen huis van zijn halfzus vervoerden. Op het moment dat ze weg wilden rijden, kreeg de vrouwelijke agente zand over zich heen. De korrels waren duidelijk zichtbaar op haar uniform. Dit was echter nog niet alles. Nadat zij bij aankomst uitstapte om het achterportier te openen, voelde ze opnieuw zand op haar hoofd komen. Çetin zat op dat moment in de afgesloten wagen zodat hij niet als dader in aanmerking kwam. Hoewel de agente niet controleerde of er ditmaal ook zandkorrels op haar uniform zaten en haar gevoel haar misschien bedroog, blijft dit voorval wonderlijk.
Alles of niets
Gerding erkende dat subjectieve ervaringen geen grote bewijskracht hebben. Hij meende echter dat de ervaringen werden ondersteund door objectieve proeven met een random number generator (RNG). ‘Niet eerder in de geschiedenis van het poltergeist-onderzoek werd een zaak met dergelijke geavanceerde middelen aangepakt,’ aldus Gerding.
RNG’s worden al ruim vijfentwintig jaar door parapsychologen gebruikt. Ze produceren op basis van thermische ruis een volstrekt toevallige reeks random bits (nullen en enen). De toevalsgenerator wordt op een computer aangesloten, die de uitkomsten zichtbaar maakt. Çetin zag op het scherm een cirkel die, afhankelijk van de reeks toevalsgetallen, steeds een stukje groter of kleiner werd. Hij moest proberen de cirkel zo groot of klein mogelijk te maken.
De apparatuur werd in de woning geïnstalleerd door de fysicus dr. Dick Bierman, die in Utrecht de bijzondere leerstoel voor parapsychologie bekleedt. Gerding vertelde later aan journalisten dat de proeven hadden uitgewezen dat Çetin over psychokinetische gaven beschikte. In het verslag wordt gesproken over enkele extreme resultaten, waarbij de kans dat de uitkomst toevallig is, kleiner is dan 1 op 10.000.
Bierman was bereid mij alle onderzoeksgegevens ter beschikking te stellen, die ik in januari ontving. In totaal waren er 77 proeven uitgevoerd (elk gebaseerd op 128 random bits) die een scoringspercentage van 50,56 procent opleverden. De kans om toevallig zo’n afwijking van een half procent te vinden is ongeveer 1 op 4. Waar waren die extreem kleine toevalskansen gebleven?
Ik vroeg het aan Bierman, die de statistiek voor zijn rekening had genomen. In tegenstelling tot Gerding hecht hij weinig geloof aan de verhalen over vliegende voorwerpen. Niettemin vond hij het opmerkelijk dat enkele van de 77 proeven vrij hoge of lage scoringspercentages hadden opgeleverd. ‘Het was echt een soort van aan/uitgevoel. Toen dacht ik, dat lijkt een beetje op een poltergeist. Het is alles of niets.’
Het bleek uiteindelijk niets te wezen omdat Bierman het instructieboek dat bij zijn statistische rekenprogramma hoorde, niet goed had gelezen. Daardoor kwam hij uit op een toevalskans die ongeveer duizend keer te klein was. Na een intensieve e-mailcorrespondentie gaf hij toe dat hij zich behoorlijk had verrekend. Voordat het officiële onderzoeksrapport verschijnt, zal Bierman een erkende statisticus raadplegen.
Poltergeistuitbarstingen duren zelden langer dan een paar weken, zodat de onderzoekers dikwijls pas ter plaatse arriveren wanneer de verschijnselen al weer verdwenen zijn. De poltergeist in Druten, die elf dagen actief was, werd daarentegen al in een vroeg stadium door medewerkers van het Parapsychologisch Instituut bestudeerd. Gemakkelijk was dat niet omdat de cameraploegen van alle kanten toesnelden terwijl de schooljeugd zich voor de ramen verdrong. Volgens Dick Bierman werd het PI geteisterd door journalisten en heeft het zich onder deze druk laten verleiden tot ongefundeerde uitspraken. Zelf heeft Bierman zich voorgenomen om zich nooit meer met dit soort zaken te bemoeien.
Naschrift
Uit het officiële onderzoeksverslag bleek dat de parapsychologen weinig lering hadden getrokken uit mijn kritiek. In 2003 publiceerden Gerding, Wezelman en Bierman ook een Engelstalige versie van hun poltergeistartikel in het European Journal of Parapsychology. Daarin herhalen ze nogmaals wat ze eerder beweerden, alsof ze de kritieken nooit gelezen hadden. (zie Opgeklopte koldergeesten – Opmerkelijk rekenwerk uit Druten, Skepter, september 1998).