Ruis van Gene Zijde

De andere wereld van de bandstemmen

door Marcel Hulspas – Skepter 6.2 (1993)

Ruim dertig jaar geleden ontdekte de Zweed Friedrich Jürgenson dat er in de ruis die zijn bandrecorder opgenomen had, zoiets als stemmen te beluisteren waren. De belangstelling voor deze ‘bandstemmen’ was aanvankelijk groot, maar is het laatste decennium weer sterk teruggelopen. Toch zijn er nog steeds mensen die bandstemmen verzamelen en het verschijnsel trachten te onderzoeken – zoals Gerard van den Akker en Louis Verbraak.

bandstemmen

Jürgenson hoorde de stemmen al in 1959, maar de belangstelling voor het fenomeen kwam pas vijf jaar later goed op gang toen de Letse psycholoog Konstantin Raudive – onafhankelijk van Jürgenson – hetzelfde ontdekte op zijn opnamen. Hij verzamelde in de loop der jaren een indrukwekkende collectie geluidsfragmenten met ‘stemmen’. Eind jaren ’60 onderzocht de parapsycholoog Hans Bender het fenomeen en concludeerde: ‘een uitgebreid onderzoek met betere technische middelen heeft (…) de paranormale hypothese over de herkomst van het stemmenverschijnsel zeer waarschijnlijk gemaakt.’ Desondanks is het stil geworden rond de bandstemmen. Bandstemmenspeurders komen nog jaarlijks in het Duitse Fulda bijeen – er is een levendige handel in ‘stemmen’ – maar veel nieuws komt daar niet meer uit. De Duitse Verein fur TonbandstimmenForschung (VTF) is onlangs ook vanwege pietluttigheden uiteengevallen.

Hoeveel mensen zich op dit moment in Nederland met het verschijnsel bezighouden, is onbekend, maar veel zullen het er niet zijn. Iedereen kent natuurlijk – bijvoorbeeld van Het Zwarte Gat – de Haagse bandstemmenspecialist Branton de Geus. Hij is er volstrekt van overtuigd dat de stemmen afkomstig zijn van Gene Zijde, en is ook bereid treurende nabestaanden middels zijn bandrecorder in contact te brengen met hun overleden verwanten. Veel voorzichtiger zijn de Eindhovenaren Louis Verbraak en Gerard van den Akker. Samen met twee anderen vormden zij vele jaren lang de ‘Werkgroep Paranormaal Stemmenfenomeen’. Beiden houden zich al circa dertien jaar explorerend met het verschijnsel bezig. Ze zijn er in die tijd van overtuigd geraakt dat het verschijnsel geen hallucinatie is. Het wordt niet veroorzaakt door ‘vuile’ geluidsbanden of aardse zenders – en ze hebben geen last van een oververhitte verbeelding.

Maar waar de stemmen vandaan komen, weten ze niet. Louis: ‘Na al die jaren zijn we niets verder gekomen.’ Het grootste probleem is dat de ‘stemmen’ zeer sporadisch voorkomen. ‘Als je iets kunt doen waardoor je ’t gebeuren kunt reproduceren, dan gaan we wat andere methoden proberen. Dat zou het mooiste zijn.’

Lokstemmethode

De technieken om de ‘stemmen’ te horen te krijgen, zijn allemaal betrekkelijk eenvoudig. Jurgenson en Raudive gebruikten onder andere – wat nu genoemd wordt – de ‘microfoonmethode’: een geluidsopname maken in een zo stil mogelijke ruimte en dan later zo aandachtig mogelijk naar de versterkte, ruiserige opname luisteren. Bij deze methode is het verstandig ‘mee te luisteren’ om eventuele geluiden van buiten – een vogel, de buren et cetera – direct te melden, zodat men ze later op de band kan herkennen. Daarnaast zijn er de ‘witteruismethode’ (luisteren naar ruis op de radio, tussen twee stations in) en de ‘diodemethode’: luisteren naar de kakofonie van zenders en ruis opgevangen door een breedbandontvanger. Er zijn nog vele varianten denkbaar, maar de bandstemmenspeurders zijn het er niet over eens wat nu de beste aanpak is. Bij de witteruis- en de diodemethode moet hij echter oppassen niet een of andere zender voor een ‘stem’ aan te horen. Gerard van den Akker noemt deze methoden vanwege de bereikte resultaten ’tot op heden de ideale’, maar vindt ze op een ander moment weer ‘dubieus’. Hij heeft een opname, op een congres gekocht, waarop een stem iets zegt, ‘maar het is puur van de Nederlandse radio afkomstig. Zij (de maakster van de opname, MH) interpreteert op haar Duits een Nederlandse opmerking.’

In alle gevallen is het niet ongebruikelijk om voorafgaande aan de opname hardop een vraag te stellen. Dit onder het motto: baat het niet, dan schaadt het niet. Als de ‘stemmen’ op dat moment zélf niets weten te verzinnen, kunnen ze in ieder geval op de vraag regeren. Dat reageren, zo zeggen de bandstemmenspeurders, doen ze niet door hun eigen ‘stem’ toe te voegen, maar door het bestaande signaal of de ruis te transformeren. Als dat signaal een stem is – die van een nieuwslezer bijvoorbeeld of een zangeres, de taal maakt hierbij niet uit – dan spreekt men van een ‘lokstem’ of ’transformatiestem’: een door de ‘stemmen’ te gebruiken geluid. Wie een en ander wil controleren kan het beste een bandopname maken van een grammofoonplaat of cd. Mochten zich daarop ‘stemmen’ manifesteren dan kun je het resultaat in principe vergelijken met het origineel.

Enerverend is het speuren naar bandstemmen bepaald niet. Van den Akker houdt het gedwongen stilzitten zo’n tien, vijftien minuten uit, daarna gaat hij naar de opname luisteren, vele malen, vaak alles bij elkaar een uur lang. Succes is zeldzaam: ’tien, twaalf, dertien keer opnemen, dan mag je blij zijn als er wat doorkomt. Maar soms, als je het helemaal niet verwacht, dan komen ze meerdere malen achter elkaar door. Het is een volkomen onberekenbaar fenomeen.’ Daarom geven velen het speuren naar stemmen na een paar weken op. Vandaar ook dat er zo moeilijk mee te experimenteren valt.

Verbraak en Van den Akker hebben van alles geprobeerd. Zo schermden ze bijvoorbeeld een keer alle apparatuur zoveel mogelijk af van elektromagnetische straling door deze in een metalen doos te plaatsen, een eenvoudige ‘kooi van Faraday’. Er kwamen tijdens die opname geen stemmen door, maar dat zegt natuurlijk niet zo veel want het gebeurt überhaupt niet vaak, en andere speurders beweren dat het in zo’n kooi ook blijft komen. Het verschijnsel is zó onvoorspelbaar dat Louis en Gerard geen wetenschappelijk te noemen resultaten hebben. Verbraak: ‘Als je elke avond iets zou bereiken, dan kun je zeggen: we gaan nu eens een keer díé condities veranderen. Maar er is totaal geen grip op te krijgen. Daarom zijn we ook in feite tot op heden niet wetenschappelijk maar explorerend bezig.’

Soms leek het succes dichtbij, zoals die keer toen Louis een opname maakte volgens de diodemethode, maar waarbij hij alle zenders uit de ether wegdrukte met behulp van een zogenoemde meetzender. ‘En toen meenden we dat we stemgeluiden hoorden! Na een tijdje vonden we het toch verdacht en toen bleek dat via onze stem dat apparaat in trilling kwam en we onszelf uiteindelijk op de band hoorden.’ Verbraak en Van den Akker hebben eigenlijk alleen vertrouwen in hun eigen materiaal, en laten daarvan aan anderen ook het liefst alleen de beste opnamen horen. Ze krijgen nog wel eens bandjes toegestuurd. Vaak staan daar volgens de enthousiaste afzender duidelijk stemmen op, maar zijn ze in feite zó zwak dat als je daar iets van probeert te maken -zegt Van den Akker – ‘ben je eigenlijk met je fantasie bezig.’ Verbraak ziet nog een ander probleem met toegestuurd materiaal: ‘Je kunt nooit dingen van anderen vertrouwen. Zoiets kun je in scène zetten.’

‘Doodskop ben je!’

Op de bovenetage van Huize Van den Akker scharen we ons gedrieën rond de cassetterecorder. Gerard is naast bandstemmenspeurder ook conservator van de Stichting Laterna Magica en vanaf de vele planken kijken toverlantaarns ons nieuwsgierig aan. Als Gerard en Louis een fragment laten horen, mag ik niet van tevoren weten wat ‘de stemmen zeggen’, maar moet het eerst zelf raden. Aangezien ik alert ben op ‘een stem die komt’, hoor ik inderdaad temidden van de ruis korte stukjes die aan menselijke stemmen doen denken, en als ik het fragment opnieuw hoor, kan ik ook wat lettergrepen construeren. Woorden, laat staan zinnen, worden het echter niet.

Na afloop vertelt Louis of Gerard steevast wat de stem volgens hen zegt. In de meeste gevallen komt hun interpretatie me volkomen. vreemd voor, maar als ik het fragment dan wéér een keer hoor, gaat het me dagen. Nóg een keer, en ik ben verkocht. Hoe vaak ik het fragment daarna ook hoor, ik kom niet meer los van hun interpretatie. Ik weet niet beter dan dat die stem inderdaad zegt: ‘Wij kunnen horen! Neem nog contact als het kan!’ of, een ander fragment: ‘Kom hier, Gerard!’. (Het is onder bandstemmenspeurders een bekend fenomeen dat zij vaak hun eigen naam ontvangen.)

Dat ik niet direct hoor wat er gezegd wordt, komt, zeggen ze, door een gebrek aan ervaring. Een ongeoefend oor weet niet waar het in die zee van ruis op moet letten, en enige oefening is daarom vereist. Gerard noemt dat het Fred-Emmereffect. ‘We hebben in de loop van een paar maanden wel meer dan tachtig mensen een stukje van die herrie die je krijgt met een breedbandontvanger laten horen, met een paar woordjes uit het journaal ertussen gemonteerd. En toen hebben we die mensen een halve minuut laten luisteren. Er waren er maar ongeveer zes die die twee, drie woordjes van Fred Emmer eruit haalden.’ Voor Gerard en Louis waren ze duidelijk hoorbaar, en zodra de deelnemers erop attent gemaakt werden, hoorden ze ze ook.

Over de herkomst van de stemmen doen in parapsychologische kring twee theorieën de ronde: de animistische en de spiritistische. Volgens de eerste worden ze op paranormale wijze gemaakt door de bandstemmenspeurders zélf. Volgens de tweede komen ze van Gene Zijde. Branton de Geus is overtuigd van de spiritistische hypothese. Hij verschilde hierover van mening met prof. Tenhaeff, maar nadat deze overleden was, sprak de hoogleraar op de banden van De Geus. Op een van zijn opnamen geeft Tenhaeff – uiteraard – toe dat het verschijnsel spiritistisch is.

Louis en Gerard hebben het niet zo op de methoden van Branton de Geus. Ze weten niet waar de stemmen vandaan komen. Van den Akker: ‘Ik heb eens gevraagd: waar komen de stemmen vandaan? En dan zegt er een vrouwenstem: Zoek Akker, tussen je oren! Daar zitten de hersenen. We hebben daarentegen ook stemmen die het tegenovergestelde beweren.’ Louis zou als derde mogelijkheid nog willen wijzen op de ‘synchronistische hypothese’: het volkomen acausaal optreden van wat de psycholoog Carl Jung noemde ‘zinvol toeval’.

Als de stemmen afkomstig mochten zijn van Gene Zijde, dan is het leven daar in ieder geval weinig paradijselijk. Van den Akker: ‘Je hebt daar ook rotzakken en je hebt er aardige mensen. Ik heb hele gore opmerkingen – het komt weinig voor. Je wordt bijvoorbeeld uitgescholden.’ Gerard laat een opname horen waarvan hij me later uitlegt dat er twee ‘stemmen’ op staan die hem uitschelden met ‘Doodskop ben je!’, en: ‘Vieze rotvent!’. Over hun leven zélf laten de ‘stemmen’ weinig los. ‘Als je antwoorden krijgt die een beetje in de richting gaan van een mogelijk hiernamaals, dan krijg je van die nietszeggende opmerkingen dat het wel lijkt of we met een groep dementen aan het converseren zijn.’

Overigens, Gerard en Louis horen Nederlandse stemmen, Duitse bandstemmenspeurders horen Duitse stemmen, Britse speurders horen Engels en ga zo maar door. Raudive echter beheerste verscheidene talen en hoorde ook zinnen waarin verscheidene talen door elkaar heen gebruikt werden. Louis denkt dat de verschillende onderzoekers de ‘op stemmen lijkende geluiden’ steeds weer in hun eigen straatje interpreteren.

‘Amstelmolentjesman’

Niet alle opgenomen ‘stemmen’ zijn even duidelijk. De specialisten onderscheiden dan ook A, B en C-stemmen. De A-stemmen zijn het duidelijkst -Van den Akker: ‘alsof je gewoon de radio aanzet’. De B-stemmen die zijn zwakker, volgens hem vergelijkbaar met het gemurmel van een radio in de verte. De C-stemmen liggen op de gehoordrempel. Van den Akker noemt die ‘gevaarlijk’, want ‘daar kun je alles uithalen wat je maar wilt. Net zoals bij die inktvlekken van Rorschach.’ Ze maken het de luisteraar ook niet makkelijk. ‘Er zijn stemmen die doen denken aan computerstemmen. Soms wat toonloos, afgesneden, soms heel mechanisch, blikkerig en soms heel snel achter elkaar.’

De meest tot de verbeelding sprekende claim van de bandstemmenspeurders is dat de stemmen in staat zijn om direct op een bepaalde situatie of een bepaalde vraag te reageren. Daarover kunnen beide zeer veel boeien

Een ander voorbeeld vereiste een uitgebreide inleiding. ‘Ik heb met de Laterna Magica in Heeze in 1976 een voorstelling gegeven op de Brabantse Dag. Toen ik ’s avonds thuis kwam heb ik een opname gemaakt (met de diodemethode – MH) en toen heb ik gevraagd of de stemmen wilden reageren op mijn eerste optreden. En toen kwam er puur radio door. Ik heb het kunnen verifiëren: er kwam een Russische zangeres door. Midden in haar lied zingt ze ineens met een ietwat Amsterdams accent – en ik kom ook uit Amsterdam – ‘Amstelmolentjesman’.

‘En nou is het leuke, als je nou naar die poster kijkt’ (Gerard wijst naar de muur), ‘dat is een toverlantaarnman, een man met een staf in zijn handen en daar zit een molen bovenop. Dat is het symbool voor de vier windstreken. Die mensen werden vroeger ook de molentjesmannen genoemd.’ Een deskundige van het talenpracticum van de TU Eindhoven die de opname hoorde, dacht dat het om een grapje ging. Louis kent een Russische vrouw en toen die de zangeres met haar Amsterdamse uithaal hoorde, werd ze zelfs kwaad vanwege die ‘grap’. Maar dat was het niet.

Gerard laat de opname horen. Te midden van de ruis klinkt duidelijk de zangeres, en net zo duidelijk kweelt ze ineens, met een onmiskenbaar Amsterdams accent, ‘Amstelmolentjesman’. Mijn mond valt open van verbazing.

Gouden letters

Van de twee onderzoekers is Gerard duidelijk het meest overtuigd van de waarde van hun interpretaties. Aan het slot van het interview geeft hij nog een beeldende beschrijving van die andere wereld van de stemmen: ‘We zitten in een groot vertrek en daarin zit een grote dikke glazen wand met een deur erin, en we zien mensen daarachter en die schreeuwen en praten en gebaren, maar we horen ze niet. En even gaat die deur open en in dat moment horen we ‘ja hier!’ en dan is het weer afgelopen. Zo komt dat over.. Het klinkt vaak krampachtig. Vandaar ook dat ze zo versneld praten: het is net alsof ze te weinig tijd tot hun beschikking hebben… Maar ik ben ervan overtuigd: degene die echt wetenschappelijk kan bewijzen waar die stemmen vandaan komen, diens naam wordt met gouden letters in de wetenschapsboeken genoteerd.’

Louis is voorzichtiger. Hij weet zeker dat de opnamen ‘stemachtige geluiden’ bevatten, maar is minder zeker wat betreft de interpretatie. Toch gelooft hij wel dat de door hen overeengekomen interpretaties zeer waarschijnlijk juist zijn. ‘Als je ’t een paar keer hoort, dan kun je het er toch vrij goed uithalen.’

Gerard wil een serie van wel honderd opnamen maken met de door hem ontwikkelde watermethode, waarbij een gevoelige microfoon het geluid van een lopende kraan registreert. Hij heeft al resultaat geboekt: ‘bij het afdraaien kan het voorkomen dat het geluid van het lopende water, als je dat gaat afluisteren, op een bepaald moment verdwenen is en dat daar een stemachtige klank voor in de plaats gekomen is die ook door meerderen te interpreteren is als een zinnig antwoord op een vraag. Kijk, dan wordt het natuurlijk interessant.’

Louis en Gerard zijn overtuigd van de realiteit van het verschijnsel, maar uw verslaggever keerde vol twijfels huiswaarts. Dat er op hun banden geluidsfragmenten staan waarin de gewone ruis een ‘stemachtig geluid’ lijkt te bevatten, dat staat buiten kijf. Maar het is natuurlijk heel goed denkbaar dat men bij het beluisteren van tientallen uren ruis – vaak ‘vervuild’ met aardse radiobronnen – op dergelijke ‘vreemde’ passages stuit. En als we die fragmenten vervolgens vaak beluisteren, dan vormt ons brein onherroepelijk daarop gelijkende spraakimpressies.

Zolang Gerard en Louis niet zeiden wat er – volgens hen – gezegd werd, ‘hoorde’ ik ook niet méér dan mijn eigen spraakimpressies. Zodra ze dat echter wél deden, verloor ik als het ware mijn onschuld en hoorde ik na twee, drie keer herhalen exact wat zij gezegd hadden. Dat proces is niets bijzonders. Als iemand tijdens een Rorschachtest te horen krijgt dat de vlekken een konijn voorstellen, dan ziet hij ook een konijn. Bij de Rorschachtest echter is het mogelijk door nóg een keer te kijken weer iets anders te gaan zien, en bij de bandstemfragmenten is dat onmogelijk. Ze zijn dermate kort, moeilijk hoorbaar en vaag – en onze auditieve fantasie is dermate primitief – dat we slechts met grote moeite een andere interpretatie kunnen bedenken. Daardoor is de verleiding groot te denken dat er überhaupt geen andere mogelijkheid bestaat en dat die ene interpretatie de enig juiste is. En dát maakt het bandstemmenfenomeen zo overtuigend.

Bij het interpreteren van handstemmen speelt ervaring volgens mij nauwelijks een rol. De interpretatie is een door de fantasie gestuurde mentale constructie op basis van betekenisloze klanken en het ‘herkennen’ van andermans interpretatie is gebaseerd op suggestie. Oefening speelt waarschijnlijk wél een rol. Door oefening is de bandstemmenspeurder steeds beter in staat om te midden van de ruis ‘stemachtige geluiden’ te ontwaren, en door oefening zal het construeren van een interpretatie ook steeds vlotter gaan. Gezien het gemak waarmee de mens uit ongestructureerde sensaties zoals vlekken en ruis ‘zinvolle’ verbanden reconstrueert, hebben de bandstemmenspeurders eigenlijk een heel ander soort ervaring nodig: de ervaring om gefantaseerde van échte stemmen te onderscheiden – als de laatste categorie al bestaat.

Maar ik twijfelde, zoals gezegd, enerzijds doordat er wel degelijk curieuze fragmenten in die ruis aanwezig waren, anderzijds vanwege dat ‘Amstelmolentjesman’-fragment. Dat was in één keer raak. Ik weet dat Gerard me ruim vantevoren uitlegde wat ik zou gaan horen en wat het betekende, en dat ik dus niet onbevooroordeeld luisterde, maar ik zal nooit kunnen achterhalen hoe belangrijk die aanwijzingen van hem in dit geval waren. Ik zal immers nooit te weten komen wat ik gehoord zou hebben als Gerard me niets had verteld. Het horen van dat fragment blijft voor mij een bijzondere ervaring.

Uit: Skepter 6.2 (1993)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Marcel Hulspas is wetenschapsjournalist en was hoofdredacteur van Skepter van 1988 tot en met 2002