Immanuel Velikovsky (1895-1979) maakte rond 1950 furore met een boek getiteld Worlds in Collision. Hij begint met enkele Bijbelse wonderen: een zware stenenregen die de vijanden van Israël uitdunt, niet lang nadat de zon en de maan een tijd hebben stilgestaan. Velikovsky vulde dit verhaal aan met tal van andere rampen in het verleden die volgens hem door een komeet zijn veroorzaakt. Details hoe een komeet de aardrotatie even kan stoppen en daarna weer kan later doorgaan ontbreken. Velikovsky concludeert uiteindelijk dat die komeet de planeet Venus geweest moet zijn. Die maakte zich rond 1500 v.C. los van Jupiter.
Volgens de mythe kwam de godin Athene (of Minerva) namelijk uit het hoofd van Jupiter. Never mind dat Venus of Afrodite toch wel als een andere godin werd beschouwd dan Minerva / Athene.
De enigszins astronomisch-fysisch onderlegde persoon weet dat evenmin kan als dat een man een volwassen vrouw baart die in volle wapenrusting uit zijn hoofd komt. Er is een kolossale hoeveelheid energie voor nodig. Een massa ter grootte van Venus uit Jupiter verwijderen, dat wil zeggen voorzien van een snelheid van zo’n 60 kilometer per seconde doe je niet zomaar even. Een berekening op de achterkant van een envelop komt op evenveel energie als de zon, met duizend maal de massa van Jupiter, in een jaar uitstraalt. Planeten hebben geen dermate sterke bronnen van energie, want anders zouden het wel sterren zijn.
Aanvankelijk was Venus een komeet die als een wildeman door het zonnestelsel caramboleerde, schijnbaar spottend met alle wetten van de mechanica, en ondertussen ook nog strooiend met van Jupiter meegenomen ongedierte zoals vliegen. De fysicus slaat de handen voor het gelaat en heeft het alweer opgegeven om de theorie serieus te nemen. Velikovsky heeft twee oplossingen. Volgens de ene oplossing komt het allemaal door elektrische of magnetische velden. Carl Sagan rekent dat in Broca’s Brain voor. Natuurkundigen zijn er nu eenmaal dol op de meest idiote scenario’s met dodelijke ernst door te rekenen. Dan moet de energiedichtheid van het veld van de komeet in dezelfde orde van grootte zijn als de hoeveelheid kinetische energie per massa-eenheid die er bij het te beïnvloeden object bij- of afgaat. Sagan komt op een veld dat honderden malen zo sterk is als wat een aardse mri-machine produceert dat zich uiteraard over een hele planeet moet uitstrekken. Volgens de andere oplossing zijn planeetbanen net zoiets als elektronenbanen in een atoom en gaat het gewoon om kwantumsprongen teweeggebracht door hele grote fotonen. Nu is het tijd voor een double facepalm.
Rond 800 v.C. werd Venus de gewone planeet die we als ochtend- of avondster zien. In de tussentijd had de wildebras voor een flink assortiment Bijbelse wonderen gezorgd. De bedenker van dit moois, Velikovsky dus, wist het verschil tussen hydrocarbons (koolwaterstoffen als aardolie, petroleum, benzeen etc.) en carbohydrates (koolhydraten) niet. Het kwam allemaal uit de carbogeneous clouds die de komeet achter zich aan sleurde. Triple facepalm – kan dat eigenlijk? Dus de komeet deponeert de meegenomen kooldinges die in de grond zakt en onze aardolie wordt én die de manna wordt waar de Israëlieten op hun tocht door de woestijn van eten behalve op de Sabbath, want dan heeft de komeet ook een vrije dag.
Het is duidelijk dat iemand die ook maar iets van natuurwetenschappen weet, allang is afgehaakt. Maar de auteur weet het allemaal heel aannemelijk te maken door het citeren van oude teksten waar de fysici en astronomen geen kaas van hebben gegeten. Die weten ook niet dat de deskundigen op het gebied van oude Egyptische, Babylonische, Griekse etc. teksten, even verderop in dezelfde universiteit, ook bijkans niet meer bijkomen van het lachen. Voor een lezing van een van hen uit 1965 zie: http://abob.libs.uga.edu/bobk/vsachs.html .
Personen die noch in de natuurkunde, noch in de oude geschiedenis en taalkunde thuis waren, vonden het maar niets dat Velikovsky niet serieus genomen werd. Hij was er evident niet op uit om het publiek te bedriegen. Zo’n eerlijke man moet toch een eerlijke kans krijgen? Hieronder reproduceer ik een artikel uit Tussen Waarheid en Waanzin, dat voor mij persoonlijk een bijzondere betekenis heeft. In 1967 overleed de wiskundehoogleraar Braun in Utrecht. Ik assisteerde bij hem in het practicum differentiaalvergelijkingen. Tussen zijn papieren, die ergens in een doos waren opgeslagen omdat niemand wist wat ermee aan te vangen, vond ik later een overdruk van een artikel van de hand van Hans Freudenthal (bij wie ik toen promotie-onderzoek deed), over Velikovsky. Het artikel boeide me zeer, en was wellicht de kiem van mijn belangstelling voor ‘skeptische dingen’.
Later (1990) kon ik het overdrukje uit Rekenschap nergens meer vinden, maar heb toen Freudenthal om een kopie gevraagd. Met toestemming van de erfgenamen heb ik het nu gedigitaliseerd, de spelling bijgewerkt en bij dezen gepubliceerd . Hier is de pdf van dat Rekenschap-artikel.
Freudenthal is kennelijk met Worlds in Collision naar de bibliotheek gegaan en heeft enkele van de meer dan 1100 voetnoten (ruim 10 percent daarvan uit de Bijbel) gecontroleerd.
Nu schrijft Martin Gardner (1957) dat het bijeenzamelen van legendes die welk onzinverhaal dan ook kunnen bewijzen makkelijker is dan het lijkt: ‘Legenden zijn moeilijk te dateren, en bijna elk denkbaar soort wonder van de natuur duikt wel ergens op in de gevarieerde folklore van een cultuur. Alles wat je hoeft te doen is de mythologische literatuur zorgvuldig doorzoeken, de geschikte verhalen kopiëren en de andere negeren.’ Gardner schreef dat nogal wat recensenten zich hadden laten inpakken door Velikovsky ( ‘it is astonishing how many who reviewed the book were caught off-guard’) , maar dat ‘Worlds in Collison is no longer taken seriously.’ Hij had het mis wat dat laatste betreft. Nog tientallen jaren later werd er over gedebatteerd.
Freudenthal heeft feitelijk nagegaan of wat Gardner zo losjes neerschreef in dit geval wel klopte. Hij ontdekte dat Velikovsky’s voetnoten en dergelijke weliswaar correct geciteerd waren, maar totaal uit hun verband gerukt door iemand die heel kennelijk een idee-fixe had, en rücksichtslos alleen dat selecteerde wat in zijn kraam te pas kwam. Hij laat op een vermakelijke manier zien hoe je met deze methode de gekste dingen kunt bewijzen uit oude mythen en legenden. Freudenthals verhaal heeft geen furore gemaakt, want hij zei erbij dat het onzin was, en hij verklaarde er evenmin rampen mee – behalve dan de ramp van lichtgelovigheid.
Bij het controleren van de digitalisatie heb ik uiteraard de tekst heel goed gelezen. Ik wil hier een detail noemen dat in 1963 niet zo eenvoudig was na te gaan vanuit een werkkamer in Utrecht. Velikovsky beweert dat er in Florence een zonnewijzer is waarmee men het ogenblik van de middag op een halve seconde na nauwkeurig kan bepalen. Freudenthal merkt op dat het niet om het tijdstip van de middag gaat, maar om de exacte richting naar het zuiden, en dat je met de schaduw die een stok van een zonnewijzer werpt de tijd niet veel beter dan een minuut of twee kunt bepalen.
Maar het is iets subtieler. Het gaat om een kerk uit de vijftiende eeuw die op een bepaalde plek in het dak, 90 meter boven de begane grond, een bronzen plaat heeft met een rond gat van 4 cm middellijn. Daardoor werkt de kerk als een gigantische camera obscura. Op de vloer van de kerk werpt de zon een tamelijk scherp begrensde vrijwel ronde vlek van wel een meter breed, in feite een beeld van de zon, dat zich met een snelheid van 40 centimeter per minuut over de kerkvloer beweegt, dus inderdaad in twee minuten over een afstand van zijn eigen middellijn. Dat het tijdstip waarop dat zonsbeeld exact in tweeën wordt gedeeld door een vaste ‘middaglijn’ op de vloer tot op een halve seconde nauwkeurig te bepalen zou zijn, is weliswaar aan de rand van wat mogelijk lijkt, maar niet extreem onzinnig. Dit ‘instrument’ werd echter niet gebruikt om het exacte zuiden te bepalen. Je zou er mee kunnen nagaan wanneer de zon exact zijn hoogste stand bereikt of precies in het zuiden staat (dat komt op hetzelfde neer), maar daar heb je weinig aan als er geen klok is die je daarmee gelijk kunt zetten. Maar je kunt wel goed nagaan hoe hoog die hoogste stand is, en dat is weer van belang om het zo exact mogelijke tijdstip te bepalen van de zomerzonnewende. En daar werd deze constructie uit 1468 van Toscanelli in de Cattedrale di Santa Maria del Fiore in Florence voor gebruikt. Bijgaande afbeelding toont een publiek dat rond het middaguur van de dag van de zonnewende de beweging van de vlek aandachtig volgt.
Velikovsky gebruikt de precisie van deze Florentijnse ‘zonnewijzer’ om te betogen dat zonnewijzers best heel accuraat kunnen zijn, en dus dat je er de lengte van de dag heel goed mee kun bepalen. Freudenthal zegt dat je dat helemaal niet met een zonnewijzer kunt doen, omdat die ’s nachts de tijd niet aanwijst. Hier verschil ik van mening met hem. Je moet een goed opgestelde sferische zonnewijzer hebben, dus een waarvan de as netjes op de Poolster gericht staat. Als die het licht van opgaande en ondergaande zon kan opvangen – dus als er vrij uitzicht op de horizon is –, kun je de tijdcirkel waarop de schaduw van de staaf in het midden van de zonnewijzer valt, markeren bij de posities waarop op- en ondergaande zon hun schaduw werpen. Als de lengte van de boog daartussen 3/5 is van een hele cirkel, dan is de lengte van die dag kennelijk 3/5 van een etmaal. Als je dit met enige nauwkeurigheid wilt doen, komt het erop aan dat je de precieze richting bepaalt van de op- en ondergaande zon. De Toscanelli-constructie kun je daar natuurlijk niet voor gebruiken. Die ‘werkt’ alleen als de zon hoog genoeg staat. Misschien heb ik het mis, dan moet u het me maar uitleggen in de commentaren.
Hoe dan ook, ik vind Freudenthals stuk nog steeds de moeite waard. Hij merkt ook op dat het fanatisme van Velikovsky op zich niks bijzonders is, en dat wetenschappers en kunstenaars zich ook onderscheiden doordat ze zich goed op hun onderwerp kunnen concentreren. Maar de reden dat we Velikovsky toch als niet goed snik moeten aanmerken, is dat hij gespeend lijkt van elk kritisch vermogen. Freudenthal wijt de populariteit van Velikovsky aan een voorliefde van het publiek voor spektakel, zeg maar gooi- en smijtfilms. Overigens speelt de vermeende geleerdigheid uitgestraald door al die voetnoten ook een rol volgens Freudenthal. Ik weet het niet zo zeker. Scientology (net zulke onzin) bestond al hoog en breed. Dat appelleerde wel aan simplistische psychologische voorstellingen, maar niet aan een liefde voor spektakel. En Hubbards werk Dianetics had wel voetnoten, maar die waren om moeilijke woorden zoals constipatie en rationalisatie uit te leggen. Het werk van von Däniken was in 1963 nog toekomst. Dat was ook onzin, niet eens erg origineel en buitengewoon populair, maar zonder boempatsmechanica. Däniken appelleerde deels aan superioriteitsgevoel: als mensen van ver weg en vroeger iets presteerden wat de Zwitserse hotelier von Däniken niet meteen snapte, moesten ze daar uiteraard hulp bij gehad hebben van buitenaardsen die ‘dus’ als goden werden beschouwd door die Verweggistanners. De belangstelling voor ufo’s was echter een ander ingrediënt.
Ook nog in de toekomst waren de boeken van Carlos Castaneda en van Dan Brown (van de Da Vinci Code), ook allemaal onzin met pretenties plus een vleugje religie. Zonder dat vleugje religie (in Velikovsky’s geval Bijbelwonderen) kom je toch niet aan behoorlijke oplagecijfers voor onzinboeken. Het zogenaamde einde van de Mayakalender had een vage religieuze connotatie bedacht door Arguëlles, die uiteraard snel concurrentie kreeg van andere even vage religieuze ideeën. Of is het eenvoudig een kwestie van wijdverbreide lichtgelovigheid? Of zijn er voor zulke hypes altijd meerdere (het geeft niet wat) ingrediënten nodig?
Wie het weet, mag het zeggen. Ik weet het niet.
TWW-artikel
Velikovsky, Immanuel (1895-1979)
Amerikaans pseudo-wetenschappelijk auteur. Velikovsky vestigde zich, na verscheidene studies in verschillende steden, als psychoanalyticus in Palestina (hij geldt als een van de grondleggers van de universiteit van Jeruzalem), maar emigreerde in 1939 naar de VS, naar verluidt om een boek te schrijven over Sigmund Freud. Spoedig stortte hij zich echter op historische en archeologische studies over het oostelijk Middellandse Zeegebied, en ontwikkelde een volstrekt unieke kijk op de oude geschiedenis, gebaseerd op het pseudofreudiaanse idee dat de wereldbevolking last heeft van ‘collectief geheugenverlies’, veroorzaakt door traumatische kosmische rampen. De onbewuste, verdrongen herinneringen aan deze rampen dringen desondanks toch naar voren in de vorm van mythen en verhalen. Velikovsky vergeleek zijn historisch onderzoek dan ook met de psychoanalytische behandeling van een getraumatiseerde cliënt.
Velikovsky’s belangrijkste werk is Worlds in Collision (Werelden in botsing, 1950). Hij begint met het beroemde verhaal van Jozua die de zon en de maan beval stil te blijven staan (Jozua 10:12) en meent dat een dergelijke kosmische ramp alleen mogelijk is als de aarde in botsing komt met een komeet. Als het in het Middellandse Zeegebied langer dag bleef, dan was het in Midden-Amerika langer nacht, en inderdaad, daar circuleren mythen over een lange nacht. Die mythen hebben het ook over een 52-jarige periode en, zo rekent Velikovsky, 52 jaar vóórdat Jozua de zon stilzette, vertrokken de joden uit Egypte. De rampen beschreven in het Bijbelboek Exodus waren volgens hem daarom ook te verklaren als veroorzaakt door een botsing. Hij legt nauwkeurig uit hoe iedere individuele ramp tot stand kwam. Die komeet, zo blijkt, was de planeet Venus, op dat moment nog maar net ontstaan uit de planeet Jupiter. Het wonder van Jozua, zo blijkt dan, moet ook veroorzaakt zijn door een (gelukkig minder rampzalige) nadering van Venus. Later zou Venus Mars uit haar baan slaan en vervolgens in de 7de en 8ste eeuw v.C. dood en verderf zaaien op aarde.
Velikovsky komt met een ware stortvloed aan historische bronnen, waarbij hij steevast door alle mythen heen deze verdrongen astronomische biljartpartij herkent. Zowel historisch als astronomisch raken zijn ideeën kant noch wal. Vooral van sterrenkunde had hij duidelijk geen kaas gegeten, vonden de astronomen, terwijl de historisch onderlegden de tenen kromden van de uit hun verband gerukte citaten, foute vertalingen en verkeerde interpretaties. De wiskundige Freudenthal deed voor hoe je met drie dozijn citaten uit de klassieke literatuur kunt ‘bewijzen’ dat de maan ongeveer 2500 v.C. is ontstaan.
Op aanraden van Albert Einstein (met wie hij correspondeerde) had Velikovsky aan het eind van het boek nog wat ‘voorspellingen’ opgenomen, die, indien ze juist bleken, zijn gelijk zouden moeten bewijzen. Dat waren:
– veel kraters op de maan zijn door de zwervende Mars veroorzaakt, en dus niet erg oud;
– Mars is een dode planeet;
– er moet grote overeenkomst bestaan tussen de atmosfeer van de aarde en die van Mars;
– Mars is warmer dan men zou verwachten;
– veel olievoorraden zijn in feite naar beneden geregend vanaf de planeet Venus en daarna in de aarde gezakt;
– op Venus moet olie te vinden zijn;
– op haar ‘vaderplaneet’ Jupiter dus ook;
– die olie is mogelijk van organische oorsprong; er is dus mogelijk primitief leven op Venus en Jupiter;
– Venus moet tot in de kern een (te) hete planeet zijn.
Alleen de tweede van deze voorspellingen (voor zover men daarvan kan spreken) is uitgekomen.
Velikovsky’s bestseller werd spoedig gevolgd door andere boeken, waarin hij het idee dat de aarde regelmatig door kosmische catastrofen is bezocht, nog veel verder uitwerkte. Dit was een serie van vier delen, getiteld Ages in chaos: het eerste deel, dat ook deze naam draagt, verscheen in 1952, daarna volgden nog Earth in upheaval (1955), Oedipus and Akhnaton (1960) en ten slotte Peoples of the sea (1977). In het eerste deel maakte hij dankbaar gebruik van 19de-eeuwse zwaar verouderde geologische literatuur. In de andere drie probeert hij vooral de chronologie van het Midden-Oosten aan zijn ideeën aan te passen.
Velikovsky’s publicaties, en dan vooral zijn eersteling, veroorzaakten in de Amerikaanse academische wereld een storm van protesten. Wetenschappers dwongen zijn uitgever, MacMillan, om hem de deur te wijzen en de rechten af te staan. (Ze werden overgenomen door Doubleday.) Pas in de jaren 1970 werd Velikovsky hier en daar op universiteiten uitgenodigd om een lezing te geven. Hij werd (en wordt) door een schare trouwe volgelingen op handen gedragen.
Over de oorsprong van Velikovsky’s wereldbeeld is niet veel bekend. Volgens sommigen is Hanns Hörbiger (van de Welteislehre) zijn geestelijk vader, maar er zijn veel meer overeenkomsten met het werk van Ignatius Donnelly.
Voor literatuur in volgorde van publicatie:
1957: Gardner, M., ‘Monsters of Doom’ in: Fads and fallacies in the name of science. 2de dr. New York.
1963: Freudenthal, H., ‘Botsende werelden’, Rekenschap vol. 10, p. 162-182.
1977: Goldsmith, D., (red.), Scientists confront Velikovsky. New York, 1977.
1979: Sagan, C., Broca’s brain. New York.
1980: Oberg, J., H. Bauer, en K. Frazier, ‘The Velikovsky affair’ (drie artikelen), Skeptical Inquirer 1980, vol. 5 (1), p. 20-38.
1983: Forrest, B., ‘Venus and Velikovsky: the original sources’, Skeptical Inquirer 8 (2), p.154-164.
1984: Bauer, H., Beyond Velikovsky. Urbana.
1987: Lo, H.W., ‘Velikovsky’s interpretation of the evidence offered by China in his Worlds in Collision’, Skeptical Inquirer vol. 11 (3), p. 282-291.
1988: Hines, T., Pseudoscience and the paranormal. Buffalo.
1995: Cochrane, E., L. Ellenberger, en H.H. Bauer, ‘Velikovsky’ (drie artikelen), Skeptic vol. 3 (4), p. 46-56.
1996: Bauer, H., ‘Velikovsky’. In: Stein, G., (red.), The encyclopedia of the paranormal. Amherst.