Omstreeks 1900 was de natuurkunde, die zich toen bezig hield met planeten en vaste lichamen, vloeistoffen en gassen, in
een bevredigende vorm. Maar er waren nog problemen met betrekking tot de wisselwerking met het licht. Door een heroïsche ontwikkeling, waaraan namen als Planck, Einstein, Bohr, Heisenberg, Schrödinger verbonden zijn, werden die problemen tussen 1900 en ongeveer 1926 opgelost.
Uit de inspanningen van die fysici bleek dat op de schaal van atomen de natuur er heel anders uitziet dan door de toenmaals bestaande natuurkundige wetten beschreven werd. Daarvoor in de plaats kwam de kwantummechanica, die een heel ander beeld gaf dan wij uit onze dagelijkse ervaring gewoon zijn. Een elektron is niet een klein kogeltje, maar een object dat zich soms als kogeltje gedraagt, en in andere omstandigheden zich als een golf voordoet. Hoe dat precies zit, wordt door de formules van de kwantummechanica in detail beschreven, maar wie er probeert een beeld bij te vormen, komt in moeilijkheden. Ons voorstellingsvermogen is nu eenmaal gebaseerd op de voorwerpen waar wij dagelijks mee te maken hebben. Weliswaar bestaan die ook uit atomen en worden dus in principe ook door de kwantummechanica beschreven, maar doordat ze veel groter en zwaarder zijn, vertonen ze heel andere aspecten dan de deeltjes waar de kwantummechanica betrekking op heeft.
Toch kan men niet nalaten telkens te proberen onze macroscopische denkwijze op de atomaire wereld los te laten. Een beroemd voorbeeld is Schrödingers kat, vermeld en in beeld gebracht in een humoristische column in de Skepter van zomer 2007. Hier is een andere versie.